ECLI:NL:RBZWB:2025:5643

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 23/3088 en 23/3089
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 21 augustus 2025, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2017 en 2018. Belanghebbende, die sinds 2006 in Spanje woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die naar een onjuist adres in de Dominicaanse Republiek zijn verzonden. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank vernietigt de verzuimboete die bij de aanslag IB/PVV 2018 was opgelegd en concludeert dat belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet tijdig indienen van het bezwaar. De rechtbank stelt vast dat de aanslagen op de juiste wijze zijn bekendgemaakt, maar dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af, maar kent belanghebbende een proceskostenvergoeding toe van € 1.814,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige adressering door de Belastingdienst en de rechten van belastingplichtigen die in het buitenland wonen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/3088 en 23/3089

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. W.G.G. Jansen de Lannoy),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van 11 mei 2023. De beroepen zien op de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2017 en 2018 met aanslagnummers [BSN] .H.76.01 en [BSN] .H.86.01.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde, mr. J. Witziers (kantoorgenoot van gemachtigde) en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Zo niet, dan beoordeelt zij tevens of terecht en tot een juist bedrag een verzuimboete bij de aanslag IB/PVV 2018 is opgelegd. Verder beoordeelt de rechtbank op recht bestaat op een integrale (proces)kostenvergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 onterecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank vernietigt de verzuimboete bij de aanslag IB/PVV 2018. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase en een forfaitaire proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende staat vanaf 23 februari 2006 ingeschreven op een adres in Spanje.
3.1.
Aan Stichting Pensioenfonds IBM Nederland is met ingang van 1 maart 2006 een vrijstelling voor de inhouding van loonheffing afgegeven voor de uitkering aan belanghebbende.
3.2.
Belanghebbende heeft op 25 augustus 2014 de Sociale Verzekeringsbank (SVB) schriftelijk laten weten dat zij per 24 juli 2014 is verhuisd naar de Dominicaanse Republiek. Zij heeft de SVB verzocht haar adres in Spanje als postadres te registreren, aangezien op het adres in de Dominicaanse Republiek geen post wordt bezorgd en geen mogelijkheid is tot verbinding met internet. De SVB heeft vervolgens het woonadres van belanghebbende gewijzigd naar de Dominicaanse Republiek, hetgeen daardoor ook als woonadres in de Registratie Niet-Ingezetenen (RNI) zichtbaar was. Het postadres in Spanje is in de systemen van de SVB verwerkt, maar was niet zichtbaar in de RNI.
3.3.
De inspecteur heeft uitnodigingen, herinneringen en aanmaningen voor het doen van aangiften IB/PVV 2017 en 2018 aan belanghebbende verzonden naar het [adres], Domincaanse Republiek.
3.4.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 30 september 2020 een aanslag IB/PVV 2017 opgelegd, alsmede bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 13 oktober 2021 een aanslag IB/PVV 2018 opgelegd, alsmede bij gelijktijdige beschikkingen een verzuimboete en belastingrente in rekening gebracht. De aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 zijn verzonden naar het [adres], Domincaanse Republiek.
3.5.
Op 21 april 2022 heeft de ontvanger een brief aan de dochter van belanghebbende verzonden met het verzoek om hem in contact te brengen met belanghebbende. Hij heeft in die brief geschreven dat het laatst bekende adres in de Dominicaanse Republiek niet compleet is en dat hij het vermoeden heeft dat belanghebbende niets afweet van de aanslagen. Via die weg zijn belanghebbende en de ontvanger vervolgens met elkaar in contact gekomen.
3.6.
Belanghebbende heeft bij brieven met dagtekening 13 mei 2022, ontvangen door de inspecteur op 15 en 17 mei 2022, bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018. De inspecteur heeft naar aanleiding daarvan op 11 mei 2023 twee beslissingen genomen: (i) hij heeft de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn, en (ii) hij heeft besloten om de verzoeken om ambtshalve vermindering gedeeltelijk toe te wijzen en de aanslagen en belastingrente te verminderen. Bij beschikkingen van 1 juni 2023 zijn de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 en de bij beschikkingen in rekening gebrachte belastingrente verminderd naar nihil. De verzuimboete van € 369 opgelegd bij de aanslag IB/PVV 2018 is in stand gebleven.
3.7.
De Belastingdienst heeft op 27 juni 2022 een adreswijziging ontvangen dat belanghebbende woonachtig is in Spanje. De SVB heeft het adres in 2023 weer gewijzigd naar de Dominicaanse Republiek. In correspondentie daarover in augustus 2023 met de Belastingdienst, heeft de SVB laten weten dat belanghebbende volgens haar in de Dominicaanse Republiek woont en het adres in Spanje een correspondentieadres. De SVB heeft de gemachtigde later geïnformeerd dat zij vervolgens een aanvullend adresonderzoek zijn gestart en bij belanghebbende hebben geïnformeerd naar de actuele situatie. Belanghebbende heeft de SVB toen laten weten dat haar verblijf in de Dominicaanse Republiek slechts kortdurend is geweest (3 maanden) en dat zij feitelijk al vanaf 2006 in Spanje woont. De SVB was hiervan niet eerder op de hoogte, zodat de adresgegevens in hun systemen tot kort daarvoor ongewijzigd zijn gebleven.

Motivering

Zijn de aanslagen op de juiste wijze bekend gemaakt?
4. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Daartoe voert belanghebbende aan dat de aanslagen niet op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. De inspecteur heeft ten onrechte het adres in de Dominicaanse Republiek gebruikt voor het versturen van correspondentie over de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 aan belanghebbende. Het adres is bovendien zichtbaar onvolledig, omdat een postcode en huisnummer ontbreekt. De inspecteur heeft onzorgvuldig gehandeld door geen onderzoek te verrichten naar het (juiste) adres. Belanghebbende kon niet weten dat de Belastingdienst het adres van de SVB doorkreeg en hoefde ook geen adreswijziging door te geven, want zij mocht ervan uitgaan dat zij geen belastingverplichtingen had in Nederland.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 niet heeft ontvangen. Partijen houdt verdeeld of de aanslagen door verzending naar de Dominicaanse Republiek rechtsgeldig bekend zijn gemaakt. Voor de vraag of sprake is van een bekendmaking op een voorgeschreven wijze is bepalend of de onjuiste adressering aan de Belastingdienst is te wijten. [1] De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.
Belanghebbende heeft sinds haar verhuizing naar Spanje in 2006 geen belasting betaald in Nederland over haar pensioen van IBM en de uitkering van SVB, aangezien de belastingheffing volledig aan Spanje is toegekend. Belanghebbende heeft daarna ook lange tijd geen uitnodigingen tot het doen van aangifte IB/PVV ontvangen. De rechtbank kan het standpunt van de inspecteur dat belanghebbende haar verhuizing naar de Dominicaanse Republiek en weer terug naar Spanje aan de Belastingdienst door had moeten geven dan ook niet volgen. Belanghebbende had op dat moment geen fiscale band met Nederland en geen reden om aan te nemen dat zij een adreswijziging aan de Belastingdienst zou moeten doorgeven, zodat haar niet kan worden verweten dat zij geen adreswijziging heeft doorgegeven.
4.3.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de inspecteur mocht uitgaan van het adres in de Dominicaanse Republiek. Belanghebbende heeft een adreswijziging doorgegeven aan de Sociale Verzekeringsbank, een RNI-deelnemer. In de RNI is het echter niet mogelijk om een postadres te vermelden. Dit betekent dat de inspecteur alleen wist en ook alleen kon weten van het adres in de Dominicaanse Republiek. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur mocht uitgaan van de bij hem bekende adresgegevens, te weten het adres in de Dominicaanse Republiek.
4.4.
Belanghebbende voert aan dat de inspecteur nader onderzoek had moeten verrichten naar de juistheid van het adres. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur bij het verzenden van de aanslag niet hoefde te twijfelen aan de juistheid adres. Op het eerste gezicht is niet meteen duidelijk dat er sprake is van een onvolledig adres, ondanks dat een postcode of huisnummer ontbreekt. Er is immers onderzoek vereist om vast te stellen of in de Dominicaanse Republiek ook een postcode en huisnummer wordt gebruikt. Daarnaast blijkt uit de overgelegde stukken niet welk adres belanghebbende zelf heeft doorgegeven aan de Sociale Verzekeringsbank.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur bij de verzending van de aanslag (nog) niet hoefde te twijfelen aan de postverzending. De rechtbank acht verzendrapportages in dit geval niet van belang, aangezien niet in geschil is dat belanghebbende op het adres in de Dominicaanse Republiek geen post heeft ontvangen. Dat niet duidelijk is geworden of poststukken retour zijn gekomen is evenmin van belang, aangezien het maar de vraag is of de Dominicaanse Republiek post retour zendt.
4.6.
De rechtbank concludeert dat de aanslagen op voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. [2] De termijnen voor bezwaar zijn op 1 oktober 2020 en 14 oktober 2021 aangevangen. Belanghebbende heeft ruimschoots na de termijn bezwaar gemaakt.
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
5. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [3]
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt, dat zij het bezwaar te laat heeft ingediend. [4] Belanghebbende had, zoals onder 4.2 is overwogen geen fiscale band met Nederland en geen reden om aan te nemen dat zij een adreswijziging aan de Belastingdienst zou moeten doorgeven, waardoor haar niet kan worden verweten dat zij geen adreswijziging aan de inspecteur heeft doorgegeven en de aanslagen niet heeft ontvangen. Belanghebbende behoefde ook niet te weten dat haar adreswijziging bij de Sociale Verzekeringsbank zou leiden tot een adreswijziging bij de Belastingdienst, waarbij het postadres niet zou worden overgenomen.
5.2.
Belanghebbende heeft vervolgens haar bezwaren zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd ingediend. [5] Belanghebbende is door haar dochter op de hoogte gesteld van een geschil met de Belastingdienst en er is op 29 april 2022 een gesprek geweest met de Belastingdienst. Gemachtigde heeft met dagtekening 13 mei 2022 bezwaar gemaakt.
5.3.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dit betekent dat de inspecteur de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal de inhoudelijke geschilpunten beoordelen.
Verzuimboete
6. Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld bij de belastingplichtige. Wel dient de verzuimboete achterwege te blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Van avas is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan. [6] De bewijslast ter zake rust op belanghebbende.
6.1.
Naar het oordeel van rechtbank is sprake van avas. Van belanghebbende kon gelet op de specifieke omstandigheden van haar geval niet meer zorg worden verwacht om de aangiften tijdig te doen. Belanghebbende heeft haar adreswijziging doorgegeven aan de instantie waar zij haar adres ook door moest geven en hierbij nadrukkelijk een postadres vermeld. Het kan belanghebbende niet worden verweten dat de inspecteur niet over de juiste adresgegevens beschikte. De rechtbank verwijst in dit kader naar de overwegingen hiervoor in het kader van de ontvankelijkheid. De uitnodigingen tot het doen van aangifte en de aanmaningen zijn verkeerd geadresseerd. De rechtbank acht het geloofwaardig dat belanghebbende deze brieven nooit heeft ontvangen. Het kan belanghebbende dan ook niet worden verweten dat zij niet tijdig aangifte heeft gedaan. Gelet daarop vernietigt de rechtbank de verzuimboete.
Immateriële schadevergoeding
7. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt voorop dat de immateriële schade die bij overschrijding van de redelijke termijn voor berechting voor vergoeding in aanmerking komt, gelegen is in de spanning en frustratie die een belastingplichtige ondervindt ten gevolge van het geschil over de belastingheffing dat hem en de inspecteur verdeeld houdt (de hoofdzaak). De redelijke termijn vangt aan op het moment dat bezwaar wordt gemaakt. De door de belastingplichtige ondervonden spanning en frustratie moeten worden geacht ten einde te zijn gekomen na een uitspraak waarmee dit geschil is beslecht. [7]
7.1.
De rechtbank constateert dat het geschil over de belastingheffing is geëindigd met de uitspraken op bezwaar van 1 juni 2023 waarbij de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 zijn verminderd naar nihil. Met de beëindiging van het geschil over de belastingheffing is de redelijke termijn geëindigd. Tussen 15 en 17 mei 2022 (ontvangst bezwaren) en 1 juni 2023 (uitspraken op bezwaar) is minder dan twee jaren verstreken, waardoor de redelijke termijn niet is overschreden.
7.2.
In beroep was enkel nog de verzuimboete in geschil. De rechtbank constateert dat voor de boete wel sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. In gevallen zoals deze waarin de bestuursrechter de boetebeschikking vernietigt, kan compensatie voor de schending van artikel 6 EVRM wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting niet worden verleend door vermindering van die boete. Omdat de boete minder beloopt dan € 1.000 is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM, de verdragsschending volgens vaste rechtspraak voldoende gecompenseerd. [8]
(Proces)kostenvergoeding
8. Het bedrag van de te vergoeden kosten wordt in beginsel forfaitair vastgesteld. [9] In bijzondere omstandigheden kan van de forfaitaire bedragen worden afgeweken. Het gaat dan om uitzonderlijke gevallen waarin strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig uitpakt. Hiervoor is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking geeft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. [10] Ook in vergaande mate onzorgvuldig handelen levert een grond op om een bijzondere omstandigheid aanwezig te achten. [11] Belanghebbende moet stellen en bij betwisting aannemelijk maken dat en waarom er sprake is van bijzondere omstandigheden die dienen te leiden tot het toekennen van een hogere vergoeding dan de forfaitaire.
8.1.
Belanghebbende stelt dat het in de procedure van meet af aan fout is gegaan. Pogingen om tot een oplossing te komen strandden telkens op formele eisen die door de Belastingdienst werden gesteld. Belanghebbende heeft hierdoor onnodig jarenlang stress ervaren en aanzienlijke kosten moeten maken om de procedures uit te voeren. Belanghebbende is van oordeel dat het meermaals tot op heden tegen beter weten handelen van verschillende medewerkers van de Belastingdienst een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigt.
8.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een integrale (proces)kostenvergoeding. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende vindt dat de inspecteur in strijd met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld. De rechtbank heeft in overweging 4.4 reeds overwogen waarom zij van oordeel is dat de inspecteur mocht uit gaan van het adres in de Dominicaanse Republiek en de aanslagen op voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt. Ook voor het overige is het handelen van de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als vergaand onzorgvuldig of tegen beter weten in.
8.3.
Verder bestaat er naar het oordeel van de rechtbank voor de bezwaarfase ook geen recht op een forfaitaire kostenvergoeding. Voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase geldt dat het besluit moet zijn herroepen wegens aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. [12] De inspecteur heeft de aanslagen verminderd naar nihil, maar naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Het is niet aan de inspecteur te wijten dat de uitnodigingen, herinneringen en aanmaningen belanghebbende niet hebben bereikt en vervolgens de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 ambtshalve naar te hoge geschatte bedragen zijn vastgesteld.
8.4.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur wel het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten voor de beroepsfase. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Belanghebbende heeft recht op een forfaitaire proceskostenvergoeding. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- [13] .

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn gegrond. De bezwaren zijn ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank vernietigt de verzuimboete bij de aanslag IB/PVV 2018. De inspecteur moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en belanghebbende heeft recht op een proceskostenvergoeding tot een bedrag van € 1.814,-. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn alleen voor de verzuimboete is overschreden en wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond;
 vernietigt de uitspraken op bezwaar;
 handhaaft de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 en de belastingrentebeschikkingen zoals deze bij beschikkingen van 1 juni 2023 zijn verminderd naar nihil;
 vernietigt de verzuimboete bij de aanslag IB/PVV 2018;
 wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding af;
 veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.814,-;
 bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 21 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1885, rov. 3.4.2
2.Artikel 3:41 van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
4.Hoge Raad 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:515.
5.Hoge Raad 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:515.
6.Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.
7.Vgl. HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1461, rechtsoverweging 2.7, Hoge Raad 29 september ECLI:NL:HR:2023:1337.
8.Vgl. Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:175 en Hoge Raad 29 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1337.
9.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij gevoegde bijlage.
10.Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802.
11.Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975.
12.Vgl. artikel 7:15 van de Awb.
13.1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde van € 907 per punt en wegingsfactor 1.