ECLI:NL:RBZWB:2025:2726

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
24/6089 tot en met 24/6092
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen door de rechtbank

Op 7 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken van belanghebbende tegen de inspecteur van de Belastingdienst over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014 tot en met 2017. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 15 juli 2024 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij ook belastingrente en vergrijpboetes waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de belastingaanslagen voor de jaren 2015 tot en met 2017 terecht had opgelegd, maar dat de navorderingsaanslag voor 2014 en de bijbehorende vergrijpboete onterecht waren. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet had aangetoond dat belanghebbende opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan. De rechtbank heeft de vergrijpboeten vernietigd en belanghebbende een schadevergoeding van € 2.500 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft ook bepaald dat de inspecteur het griffierecht van € 51 en proceskosten van € 3.691,50 aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/6089 tot en met 24/6092

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. J. Berns),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 15 juli 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2014 tot en met 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslagen heeft de inspecteur belastingrente berekend (de belastingrentebeschikkingen) en vergrijpboetes opgelegd (de boetebeschikkingen). Dit kan als volgt worden samengevat:
Zaaknr.
IB/PVV
Jaar
belastbaar inkomen box 1
belastbaar inkomen box 2
belastbaar inkomen box 3
belastingrente
vergrijpboete
24/6089
H47.01
2014
€ [bedrag]
€ [bedrag]
€ [bedrag]
€ [bedrag]
€ 248.047
24/6090
H57.01
2015
€ [bedrag]
€ [bedrag]
-
€ [bedrag]
€ 397.366
24/6091
H66.01
2016
€ [bedrag]
€ [bedrag]
€ [bedrag]
€ [bedrag]
€ 223.120
24/6092
H77.01
2017
€ [bedrag]
€ [bedrag]
€ [bedrag]
€ [bedrag]
€ 148.174
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. Hij heeft daarbij de belastingaanslagen en de boete- en belastingrentebeschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Ter zake van de beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal een griffierecht van € 51 geheven.
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.5.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde. Als toehoorders waren aanwezig mr. M. Hendriks en mr. N. ten Donkelaar. Namens de inspecteur zijn verschenen: mr. drs. [inspecteur 1] , drs. [inspecteur 2] , drs. [inspecteur 3] , mr. drs. [inspecteur 4] , drs. [inspecteur 5] , [inspecteur 6] , [inspecteur 7] , [inspecteur 8] , mr. [inspecteur 9] en mr. drs. [inspecteur 10] .
Tegelijkertijd zijn, met instemming van partijen, behandeld de zaken die bij de rechtbank bekend zijn onder de zaaknummers BRE 23/2888 tot en met 23/2895, 23/3026, 23/3082 tot en met 23/3087, 23/3697, 23/3698, 24/4352, 24/4353, 24/6066, 24/6067 en 24/6089 tot en met 24/6092.
Van hetgeen op de zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met de uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de belastingaanslagen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende heeft opgelegd. Tussen partijen is meer specifiek in geschil of de inspecteur terecht inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) in de heffing heeft betrokken. Niet in geschil is dat het inkomen uit aanmerkelijk belang uitsluitend aan belanghebbende is toegerekend vanwege het bepaalde in artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Voorts beoordeelt de rechtbank of de boetenbeschikkingen en belastingrentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat [B.V. 1] uitdelingen heeft gedaan aan de ex-echtgenoot van belanghebbende [ex-partner] , die belastbaar zijn in box 2, dat de inspecteur terecht bij belanghebbende IB heeft nagevorderd over de helft van dat inkomen in box 2 in de jaren 2015 tot en met 2017 en dat de bijbehorende belastingrentebeschikkingen juist zijn. De rechtbank is van oordeel dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 en de vergrijpboeten ten onrechte aan belanghebbende zijn opgelegd en moeten worden vernietigd.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

Algemeen
3. Alle aandelen in [B.V. 1] worden gehouden door [ex-partner] . [ex-partner] is tevens de enige bestuurder van [B.V. 1] .
3.1.
Belanghebbende was reeds voor 2015 met [ex-partner] gehuwd. Het huwelijk is op [datum] 2017 ontbonden. Belanghebbende en [ex-partner] hebben drie kinderen, [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] .
3.2.
[B.V. 1] hield in de onderhavige jaren alle aandelen in een aantal besloten vennootschappen (tezamen de [B.V. 1] ). De [B.V. 1] exploiteerde een aantal vakantieparken, waaronder [vakantiepark 1] , [vakantiepark 2] , [vakantiepark 3] , [vakantiepark 4] , [vakantiepark 5] , [vakantiepark 6] , [vakantiepark 7] en [vakantiepark 8] . Zij baatte ook de horeca in die parken uit. Vanaf 2015 zijn ook asielzoekers opgevangen op de vakantieparken. Verder handelden twee dochtervennootschappen van [B.V. 1] in caravans en verhuurde één dochtervennootschap, [B.V. 2] , gemeubileerde stacaravans aan arbeidsmigranten.
3.3.
Belanghebbende hield zich binnen de [B.V. 1] bezig met interne beheersing, cijferanalyses en contante geldstromen. [kind 2] stuurde de recepties en de centrale reserveringsafdeling van de parken aan en [kind 1] en [kind 3] hielden zich bezig met operationele zaken.
3.4.
De administratie van de [B.V. 1] vond voornamelijk plaats op het hoofdkantoor te [plaats] . Voor de reserveringen op de vakantieparken maakt de [B.V. 1] sinds 2014 gebruik van het systeem [systeem] van [leverancier] .
3.5.
In oktober 2016 heeft de inspecteur bij [B.V. 1] een boekenonderzoek aangekondigd over het jaar 2014. Tijdens het boekenonderzoek ontstond het vermoeden van strafbare feiten. Hierop heeft de Belastingdienst de zaak aangemeld bij de FIOD en het Openbaar Ministerie. Op 18 oktober 2018 is besloten tot strafrechtelijke afhandeling van de zaak. Op 21 mei 2019 heeft de FIOD een inval gedaan bij [B.V. 1] waarbij administratie in beslag is genomen. In 2019 heeft de inspecteur de officier van justitie twee maal, op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), verzocht om gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek. De FIOD heeft op verschillende momenten stukken aan de inspecteur ter beschikking gesteld. In oktober 2020 heeft de inspecteur aan [B.V. 1] meegedeeld dat het boekenonderzoek wordt uitgebreid naar de jaren 2015 tot en met 2018.
3.6.
Tot de dossiers behoren onder meer het eindproces-verbaal van de FIOD en processen-verbaal van getuigenverhoren.
3.7.
Tot het dossier behoort voorts een overeenkomst getekend door belanghebbende op 25 oktober 2018 waarin staat, voor zover relevant:

Door ondertekening van deze brief gaat u ermee akkoord dat correcties die voortvloeien uit deze controle aangebracht kunnen worden. U zegt toe dat u zich in dat geval, niet zult beroepen op het ontbreken van een nieuw feit. (…) In het van grove schuld zal een boete achterwege blijven (…)
Inkomstenbelasting
3.8.
Bij het opleggen van de navorderingsaanslagen heeft de inspecteur een bedrag aan door hem berekende door [B.V. 1] verzwegen omzet als inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) in aanmerking genomen. Die door de inspecteur berekende verzwegen omzet is volgens de inspecteur in de jaren waarin die omzet is behaald is aan te merken als een onttrekking en betreft dus een uitdeling van winst door [B.V. 1] aan [ex-partner] als directeur/enig aandeelhouders. De inspecteur heeft op grond van artikel 2.17 van de Wet IB 2001 de correcties in box 2 voor 50% bij belanghebbende in aanmerking genomen. De inspecteur heeft vergrijpboeten opgelegd van 100% van de daardoor meer verschuldigde IB.

Motivering

Algemeen

Aanhouding van de zaken?
4. Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht de zaken aan te houden in afwachting van de uitspraak in de strafzaak die tegen haar loopt, welke uitspraak in de eerste week van april 2025 zou worden verwacht.
4.1.
De rechtbank heeft geen reden gezien de zaken aan te houden. De belastingkamer van de rechtbank moet de zaken immers zelfstandig beoordelen en hanteert daarbij een ander beoordelings- en bewijskader dan de strafrechter. [1]
Heeft de inspecteur het verdedigingsbeginsel geschonden?
4.2.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur het verdedigingsbeginsel heeft geschonden doordat de belastingaanslagen en boeten tegelijk met het uitreiken van de aanslagbiljetten zijn aangekondigd, vastgesteld en bekendgemaakt, waardoor belanghebbende hierop niet zou hebben kunnen reageren. De inspecteur zou daarmee in strijd hebben gehandeld met het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel en met artikel 17 van de Grondwet.
4.2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel in deze zaken niet van toepassing, aangezien er geen sprake is van bezwarende besluiten die gebaseerd zijn op nationale bepalingen die uitvoering geven aan Unierechtelijke voorschriften en evenmin aan de orde is of de toepassing van de nationale wetgeving een – al dan niet gerechtvaardigde – beperking inhoudt van de Unierechtelijke verkeersvrijheden. De rechtbank ziet niet in hoe door het niet toepassen van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel of het rauwelijks opleggen van aanslagen en boeten het in artikel 6 van het EVRM verankerde recht op een eerlijk proces zou zijn geschonden. [2] Belanghebbende heeft in bezwaar en beroep ruimschoots de gelegenheid gehad om op de aanslagen en boeten te reageren.
De belastingaanslagen
De navorderingsaanslag IB/PVV 2014
4.3.
Gelijktijdig met deze uitspraak heeft de rechtbank uitspraak gedaan in onder meer het beroep van [ex-partner] tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 (zaaknummers BRE 23/3697). De rechtbank heeft de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 opgelegd aan [ex-partner] op formele gronden vernietigd. De rechtbank heeft de winstuitdeling aan [ex-partner] daardoor niet beoordeeld. Dit betekent dat de rechtbank de juistheid van dit gemeenschappelijke inkomensbestanddeel moet beoordelen aan de hand van hetgeen de inspecteur in de zaak van belanghebbende heeft ingebracht.
4.3.1.
De inspecteur heeft de bewijslast dat aan de voorwaarden voor een winstuitdeling is voldaan. Daartoe voert de inspecteur kort gezegd aan dat [ex-partner] grote sommen geld in eigen zak heeft gestoken. Het bedrag van de winstuitdeling is door de inspecteur vastgesteld op € [bedrag]. Voor zijn onderbouwing verwijst de inspecteur naar hetgeen hij in de zaak van [ex-partner] heeft gesteld en ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met de enkele verwijzing naar de zaak van [ex-partner] niet aan zijn bewijslast voldaan. In het verweerschrift is weliswaar summier ingegaan op de vermoede winstuitdelingen maar niet dermate concreet dat de rechtbank daaruit de juistheid van de aanslag kan afleiden. De rechtbank zal daarom de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 vernietigen.
De navorderingsaanslag IB/PVV 2015
4.4.
Belanghebbende stelt dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2015 moet worden vernietigd omdat de inspecteur niet beschikt over een zogenoemd nieuw feit.
4.4.1.
Belanghebbende is op 25 oktober 2018 met de inspecteur in het kader van het opleggen van de primitieve aanslag 2015 overeengekomen dat voor eventuele correcties in verband met het toen lopende onderzoek bij de [B.V. 1] kon worden nagevorderd en heeft schriftelijk verklaard zich niet te zullen beroepen op het ontbreken van een nieuw feit voor het jaar 2015 (zie 3.7). Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende aan die verklaring gebonden. Gelet hierop faalt deze beroepsgrond.
Is de inspecteur bevoegd tot navordering voor de jaren 2015 tot en met 2017?
4.5.
Gelijktijdig met deze uitspraak heeft de rechtbank uitspraak gedaan in de beroepen van [ex-partner] tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2015 tot en met 2017 (zaaknummers BRE 23/3698, 24/4352, 24/6066).
4.5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [ex-partner] en belanghebbende niet hebben gekozen voor een andere toerekening van het inkomen in box 2 dan uit de wet voortvloeit. Omdat het hier gaat om niet aangegeven inkomsten worden die inkomensbestanddelen dan aan ieder voor de helft toegerekend.
4.5.2.
De rechtbank heeft in de in 4.5 vermelde uitspraak kort gezegd geoordeeld dat navordering ten aanzien van de winstuitdelingen geoorloofd is omdat [ex-partner] te kwader trouw was ten aanzien van het niet in zijn aangiften IB/PVV verantwoorden van de winstuitdelingen. Belanghebbende was in de betreffende jaren de fiscale partner van [ex-partner] . Omdat de toerekening aan belanghebbende uitsluitend geschiedt op grond van het bepaalde in artikel 2.17, lid 2, Wet IB 2001 dient de kwade trouw van [ex-partner] naar het oordeel van de rechtbank aan belanghebbende te worden toegerekend.
4.5.3.
De rechtbank heeft in de in 4.5 vermelde uitspraak de hoogte van de door de inspecteur gestelde winstuitdelingen als juist beoordeeld. Dat geldt dan ook voor de aan belanghebbende toebedeelde helft.
4.5.4.
De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen 2015 tot en met 2017 derhalve terecht en niet tot te hoge bedragen opgelegd.
De vergrijpboeten
4.6.
De inspecteur heeft op grond van artikel 67e van de AWR vergrijpboeten opgelegd. Het boetepercentage is vastgesteld op 100%. Volgens de inspecteur is het aan opzet van belanghebbende te wijten dat de navorderingsaanslagen tot te lage bedragen zijn vastgesteld en is er sprake van strafverzwarende omstandigheden.
4.6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de aanwezigheid van een beboetbaar feit alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Dit dient te worden begrepen als ‘doen blijken’, dat wil zeggen: ‘overtuigend aantonen’. [3] De inspecteur dient dus overtuigend aan te tonen dat het aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslagen tot te lage bedragen zijn vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven dan wel niet (tijdig) aangifte is gedaan. Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens handelen. De ondergrens van opzet wordt gevormd door voorwaardelijke opzet. Daarvoor moet vaststaan (i) dat belanghebbende wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat de verweten gedraging zich voordoet, en (ii) dat zij deze kans bovendien bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
4.6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur met al hetgeen hij heeft gesteld noch met door hem overgelegde bewijsstukken in zijn bewijslast geslaagd. De gedingstukken laten zien dat [ex-partner] contante omzet in enveloppen in ontvangst heeft genomen die afkomstig zijn van omzet die de [B.V. 1] buiten haar administratie heeft gehouden. De rechtbank heeft in de in 4.5 vermelde uitspraak bewezen geacht dat [ex-partner] deze omzet bewust niet op een bankrekening van zijn vennootschap(pen) heeft gestort en buiten de administratie heeft gehouden maar aan zichzelf als enig aandeelhouder ten goede heeft laten komen, dat [ex-partner] deze winstuitdeling bewust niet als inkomen uit aanmerkelijk belang in zijn aangiften IB/PVV heeft opgenomen en dat bij [ex-partner] als enige aandeelhouder de wetenschap bestond dat door dit niet te doen de aanmerkelijke kans bestond dat er te weinig IB zou worden geheven. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur dit een en ander niet voor belanghebbende heeft aangetoond ten aanzien van haar eigen aangifte IB. Weliswaar volgt uit de stukken dat belanghebbende enveloppen voor [ex-partner] in ontvangst nam en dat zij volledig zicht had op de (gebrekkige) administratie van [B.V. 1] omdat zij op het hoofdkantoor werkte en zich daarmee bezig hield, maar niet dat zij wist dat zij op grond van het bepaalde in artikel 2.17 van de Wet IB 2001 gehouden was in verband met uitdelingen van die zwarte omzet, die immers niet aan haar maar aan [ex-partner] ten goede kwamen, enig bedrag aan inkomen in haar aangiften op te nemen.
4.6.3.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur niet doen blijken dat het aan het opzettelijk handelen van belanghebbende te wijten is dat haar aangiften IB/PVV onjuist waren. De inspecteur is dus niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Dit brengt mee dat de vergrijpboeten moeten worden vernietigd. Gezien deze uitkomst ziet de rechtbank geen reden consequenties te verbinden aan de formele klachten en verweren die belanghebbende tegen de vergrijpboeten heeft opgeworpen. De rechtbank zal – gelet op de klacht over de duur van de procedure in combinatie met de vernietiging van de boeten – nog wel een vergoeding van immateriële schade toekennen in de hierna volgende overwegingen. [4]
Heeft de inspecteur de belastingrentebeschikkingen terecht en tot juiste bedragen vastgesteld?
4.7.
Belanghebbende stelt dat de in de navorderingsaanslagen opgenomen belastingrente dient te worden verminderd naar nihil, omdat de navorderingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Nu de rechtbank van oordeel is dat de navorderingsaanslagen 2015 tot en met 2017 terecht zijn opgelegd, heeft de inspecteur terecht belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen. De belastingrentebeschikking voor 2014 wordt samen met de navorderingsaanslag 2014 vernietigd.
Heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
4.8.
Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de bezwaar- en de beroepsprocedures.
4.8.1.
De inspecteur voert aan dat de redelijke termijn verlengd moet worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaken en de omstandigheid dat de nadere motivering van de bezwaarschriften door belanghebbende (erg) lang op zich heeft laten wachten.
4.8.2.
De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding toe te kennen. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltijd voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt. Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade van € 500 per half jaar overschrijding. Uitsluitend bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding zijn voor verlenging van de redelijke termijn. [5]
4.8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is weliswaar sprake van omvangrijke dossiers, maar blijkt uit de inhoud van de stukken niet dat in de bezwaarfase nog sprake was van feitelijke of juridische complexiteit die nopen tot een verlenging van de redelijke behandeltermijn. In de bezwaarschriften zijn immers geen feiten of gronden aangevoerd die maken dat de bezwaarfasen langer dan gebruikelijk moesten duren.
Tussen het indienen van de bezwaarschriften en de motivering daarvan is – in een aantal gevallen – een relatief lange periode verstreken. Uit het uitgebreide procesverloop in de bezwaarfase, zoals weergegeven in de verweerschriften, volgt echter niet dat het verstrijken van die periode (voornamelijk) aan belanghebbende is te wijten. Belanghebbende reageert vrijwel telkens binnen afzienbare termijn op stukken van de inspecteur. De rechtbank ziet ook in de (verdere) handelwijze van belanghebbende onvoldoende aanleiding voor verlenging van de redelijke behandeltermijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen aanleiding is voor verlenging van de redelijke termijn.
4.8.4.
De rechtbank overweegt voorts dat het hier gaat om beroepen die betrekking hebben op (nagenoeg) hetzelfde onderwerp. Verder zijn de zaken in de bezwaarfase (nagenoeg) gelijktijdig behandeld en zijn deze in beroep gezamenlijk behandeld. Gelet hierop bestaat er voor alle fasen van de procedures inzake de inkomstenbelasting en bijbehorende boeten een zodanige samenhang dat ter vaststelling van het bedrag van de immateriëleschadevergoeding voor alle zaken gezamenlijk eenmaal het tarief van € 500 per half jaar wordt gehanteerd.
4.8.5.
De inspecteur heeft de eerste boete aangekondigd op 16 december 2020. Er is vóór 14 juni 2024 verzocht om een immateriëleschadevergoeding en op die datum was de redelijke termijn reeds overschreden. Omdat de rechtbank uitspraak doet op 7 mei 2025, heeft de procedure in totaal (afgerond) 53 maanden geduurd. De redelijke termijn is daarmee met 29 maanden overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 2.500. De inspecteur heeft de uitspraak op bezwaar gedaan op 15 juli 2024. Omdat de bezwaarfase (afgerond) 43 maanden, en daarmee 37 maanden te lang, heeft geduurd komt de overschrijding van de redelijke termijn volledig voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 en de bijbehorende vergrijpboete is gegrond. De beroepen met betrekking tot de vergrijpboeten opgelegd bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015, 2016 en 2017 zijn ook gegrond.
5.1.
De inspecteur moet het griffierecht van € 51 aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647 en in beroep van € 907. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhang tussen de zaken. De zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de inspecteur en door de rechtbank behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende konden in elk van de zaken (nagenoeg) identiek zijn. Nu sprake is van vier samenhangende zaken, waarin het beroep gegrond is, zal een factor van 1,5 worden toegepast. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend (1 punt), heeft een beroepschrift ingediend (1 punt) en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.691,50.
5.2.
Anders dan belanghebbende acht de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit om een hogere proceskostenvergoeding toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep dat betrekking heeft op de navorderingsaanslag IB/PVV 2014, de daarbij vastgestelde belastingrentebeschikking en de boetebeschikking gegrond;
- verklaart de beroepen die betrekking hebben op de boetebeschikkingen die zijn opgelegd bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2015, bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 en bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 en de daarbij vastgestelde belastingrentebeschikking en boetebeschikking;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikkingen opgelegd bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015, bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 en bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2017;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 en de daarbij vastgestelde belastingrentebeschikking en boetebeschikking;
- vernietigt de boetebeschikkingen opgelegd bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2015, bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 en bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2017;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 2.500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.691,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan op 7 mei 2025 door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, en mr. V.A. Burgers en mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, leden, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [6]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:140, r.o. 3.3.
2.Vgl. Hoge Raad 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2082, r.o. 2.5.3.
3.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, r.o. 3.2.
4.Gelet op het bepaalde in Hoge Raad 29 september 2023, r.o. 5.3.1.
5.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
6.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.