ECLI:NL:RBZWB:2025:1829

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
11306711 EL EXPL 24-4 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease, tussenpersoonzaak. Beroep op vergunningplichtige advisering slaagt.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [lessee] en Dexia Nederland B.V. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die [lessee] op 13 november 2000 heeft afgesloten met Dexia, waarbij de tussenpersoon [tussenpersoon] B.V. betrokken was. [lessee] heeft de nietigheid, vernietiging of ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [lessee] als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon geen vergunning had voor het geven van beleggingsadvies. De rechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een causaal verband tussen de schade van [lessee] en de onrechtmatige daad van Dexia. De vorderingen van [lessee] zijn toegewezen, waaronder de verklaring dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en de veroordeling tot schadevergoeding. Dexia is ook veroordeeld om binnen veertien dagen het Bureau Kredietregistratie te informeren dat [lessee] geen verplichtingen meer heeft uit de leaseovereenkomst, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn voor Dexia.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11306711 EL EXPL 24-4
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[lessee] ,
wonende te [plaats] ,
eisende partij in conventie in de hoofdzaak en in het incident,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak en verwerende partij in het incident,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [lessee] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 september 2024;
  • de conclusie van antwoord ex artikel 843a Rv, tevens houdende een incidentele vordering ex artikel 843a Rv, een conclusie van antwoord in conventie en een eis in reconventie in de hoofdzaak;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende een conclusie van repliek in conventie en een conclusie van antwoord in reconventie in de hoofdzaak;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie in de hoofdzaak;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties, in de hoofdzaak.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[lessee] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contract]
13-11-2000
Capital Effect Maandbetaling
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
18-9-2006
- € 1.898,20
Nee, € 87,11 verrekend met dividenden
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [lessee] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 5.744,00 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [lessee] € 774,54 aan dividenden ontvangen en € 358,31 aan fiscaal voordeel genoten. Dexia heeft € 216,82 aan dividenden verrekend.
2.4.
De gemachtigde van [lessee] , Leaseproces, heeft bij brief van 12 december 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in de hoofdzaak en de incidenten

3.1.
[lessee] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen het aanvraagformulier en haar versie van de ondertekende overeenkomst aan [lessee] te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [lessee] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [lessee] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van [lessee] bij het Bureau Kredietregistratie te Tiel wordt doorgehaald en dat de aan die registratie gekoppelde achterstandscodering ongedaan wordt gemaakt op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [lessee] van al datgene dat [lessee] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 voor recht zal verklaren dat [lessee] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [lessee] met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident: [lessee] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [lessee] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend;
- in de hoofdzaak:
 [lessee] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 545,62 en de wettelijke rente daarover,
 voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan [lessee] verschuldigd is uit hoofde van de overeenkomst onder de nummer [contract] ,
 [lessee] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. Beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak in conventie en in reconventie en in de incidentenalgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [lessee] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[lessee] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [lessee] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[lessee] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [tussenpersoon] B.V. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [lessee] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [lessee] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [lessee] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [lessee] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [lessee] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[lessee] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“(…) [lessee] werd door [tussenpersoon] telefonisch benaderd. De medewerker van [tussenpersoon] stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [lessee] door te nemen met een financieel adviseur van [tussenpersoon] . [lessee] heeft hiermee ingestemd. Vervolgens heeft er een huisbezoek plaatsgevonden. Bij het huisbezoek waren zowel [lessee] als haar beide ouders aanwezig. (…) Tijdens het gesprek heeft de adviseur van [tussenpersoon] (hierna te noemen: ‘adviseur’), geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [lessee] . Zo is met de adviseur besproken dat [lessee] op dat moment nog bij haar ouders thuis woonde, dat zij net een baan had en het bijbehorende inkomen, dat zij ook net een auto had gekocht en de verzorging droeg over haar eigen paard. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [lessee] om vermogen op te bouwen ter aanvulling op haar pensioen, omdat zij nog niet zoveel pensioen had opgebouwd. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist. (…) De adviseur adviseerde [lessee] om een Capital Effect product van Bank Labouchere af te sluiten met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 200,-. Aan de hand van de hoogte van het inkomen van [lessee] heeft de adviseur de hoogte van de maandelijkse inleg geadviseerd. De adviseur gaf aan dat de aandelenfondsen van het Capital Effect product goede fondsen waren van betrouwbare bedrijven. Volgens de adviseur zou [lessee] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [lessee] haar pensioen kon aanvullen. De adviseur heeft aan de hand van rekenvoorbeelden zijn advies verder onderbouwd. (…) De adviseur heeft [lessee] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [lessee] op deze risico’s gewezen was had zij het Capital Effect nooit afgesloten. (…) [lessee] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [lessee] het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor het Capital Effect is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend. (…) [lessee] heeft, conform het advies van de adviseur, een Capital Effect overeenkomst met een maandelijkse inleg van NLG 197,79 afgesloten. (…)”.
4.8.
[lessee] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 13 november 2000 met contractnummer [contract] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer] - [tussenpersoon] B.V.,
- een kopie van een uittreksel van de KvK van [tussenpersoon] B.V. met als beschrijving van de werkzaamheden
‘Adviesbureau in de financiële dienstverlening’.
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [lessee] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [lessee] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [lessee] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [lessee] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.10.
[lessee] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [lessee] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [lessee] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met [lessee] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [lessee] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [lessee] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [lessee] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [lessee] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [lessee] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [lessee]4.12. De door [lessee] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [lessee] heeft gehandeld door [lessee] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [lessee] niet alleen als klant aanbracht maar [lessee] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen.
4.13.
De als gevolg hiervan door [lessee] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [lessee] niet is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Dexia zal – voor het geval Dexia met betrekking tot [lessee] een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven – worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [lessee] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomst meer heeft. De daaraan te verbinden dwangsom wordt bepaald op € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00.
4.15.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [lessee] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de incidentele vordering van [lessee]
4.16.
vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier. Uit het voorgaande volgt dat [lessee] in het gelijk zal worden gesteld. Zij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
de incidentele vordering van Dexia
4.17.
Dexia vordert dat [lessee] wordt veroordeeld het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv. voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.18.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [lessee] als cliënt(e) van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [lessee] , althans haar zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [lessee] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.19.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [lessee] worden begroot op € 82,00.
resterende vorderingen van Dexia
4.20.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.21.
Omdat [lessee] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [lessee] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [lessee] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2,0 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97.
4.22.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.
5. Beslissing
De kantonrechter
in het incident van [lessee]
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in het incident van Dexia
5.3.
wijst de vordering af,
5.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten van [lessee] , tot op heden begroot op € 82,00,
in de hoofdzaak
in conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [lessee] heeft gehandeld door [lessee] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [lessee] niet alleen als klant aanbracht maar [lessee] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.6.
verklaart voor recht dat [lessee] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
5.7.
verklaart voor recht dat [lessee] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
5.8.
veroordeelt Dexia om aan [lessee] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.9.
veroordeelt Dexia - voor het geval Dexia met betrekking tot [lessee] een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven - om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [lessee] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomst meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00,
5.10.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.11.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.13.
wijst de vorderingen af,
5.14.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [lessee] gevallen, tot op heden begroot op nihil,
in de hoofdzaak en de incidenten
5.15.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. Rouwen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.