ECLI:NL:RBZWB:2025:1765

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
BRE 24/6733 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet beoordeeld. Eiser ontving sinds 29 januari 2019 een bijstandsuitkering, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen herzag zijn recht op bijstand over de periode van 29 januari 2019 tot 1 november 2023 en vorderde € 12.086,02 bruto terug. Dit besluit volgde op een anonieme melding dat eiser bij twee dansscholen als dansleraar werkte en daarvoor zwart werd betaald. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college, maar het college verklaarde het bezwaar ontvankelijk en gegrond, waarbij het recht op bijstand werd herzien over bepaalde periodes en de terugvordering werd vastgesteld op € 10.390,- netto.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft vastgesteld dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door deze werkzaamheden niet te melden. Eiser heeft verklaard dat hij 5 uur per week dansles gaf en dat hij hiervoor een vergoeding ontving. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden de bijstandsuitkering heeft herzien en de terugvordering heeft doorgevoerd. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden en de rechtbank volgt zijn argumenten niet. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6733 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. B. Çiçek),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen(het college), verweerder,
(gemachtigden: drs. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Met het besluit van 26 december 2023 (primair besluit I) heeft het college eisers recht op bijstand over de periode van 29 januari 2019 tot 1 november 2023 herzien. Met het besluit van 12 februari 2024 (primair besluit II) heeft het college de ten onrechte betaalde uitkering van € 12.086,02 bruto over deze periode teruggevorderd.
Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 22 augustus 2024 heeft het college eisers bezwaar ontvankelijk en gegrond verklaard. Eisers recht op bijstand wordt herzien over de periodes 29 januari 2019 tot en met 1 mei 2019, 8 juni 2019 tot 1 maart 2020 en 1 maart 2022 tot
1 november 2023. De terugvordering over deze periodes bedraagt € 10.390,- netto.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2. Eiser ontvangt sinds 29 januari 2019 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
2.1.
De aanleiding voor het onderzoek naar het recht van eiser op een bijstandsuitkering was een anonieme melding ontvangen op 10 oktober 2023 dat eiser bij twee verschillende dansscholen drie avonden per week salsa lessen geeft en daarvoor zwart wordt betaald.
2.2.
Op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet werd vervolgens een onderzoek ingesteld naar eisers recht op bijstand. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het rapport van 12 december 2023. Er is een administratief onderzoek uitgevoerd. Op de Facebookpagina van eiser en op de Instagrampagina van twee dansscholen is hij te zien als dansleraar. Eiser heeft desgevraagd bankafschriften overgelegd. Tevens zijn er inlichtingen gevraagd bij de afdeling Wmo van de gemeente Gilze en Rijen.
Op 5 december 2023 heeft er een gesprek met eiser plaatsgevonden. Eiser heeft verklaard dat hij de danslessen, workshops en bootcamps ziet als een soort bezigheid om onder de mensen te blijven. Hij werd bij de dansscholen soms ingehuurd en kreeg een reiskostenvergoeding en een drankje. Hij geeft les op maandag van 20.00 uur tot 22.00 uur in Gorinchem en op donderdag van 19.00 uur tot 22.00 uur in Den Bosch. Als hij een schatting moet maken, dan komt hij uit op 5 uur per week met ingang van zijn uitkering. Eiser geeft aan dat hij al zijn hele leven les geeft. Hij heeft geen boekhouding bijgehouden tijdens de jaren dat hij een uitkering ontving. Hij ontvangt een vergoeding buiten de reiskosten en drankjes en zijn tarief is € 15,-. Voor de workshops ontvangt eiser € 20,-. Eiser werd cash betaald.
2.3.
Met het primaire besluit I heeft het college eisers bijstandsuitkering over de periode van 29 januari 2019 tot 1 november 2023 herzien, omdat hij in deze periode op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Eiser is de inlichtingenplicht niet nagekomen, omdat hij deze werkzaamheden niet heeft gemeld. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.4.
Met het primaire besluit II heeft het college de te veel verstrekte bijstand ten bedrage van € 12.086,02 bruto van eiser teruggevorderd. Het college kent geen zeer dringende redenen op grond waarvan aanleiding bestaat om af te zien van terugvordering. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2.5.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het college heeft overwogen dat eiser zijn werk als dansleraar niet heeft gemeld. De re-integratieconsulenten ontkennen dat zij op de hoogte waren van eisers werk als dansleraar. Eiser heeft eerder juist aangegeven dat hij door lichamelijke klachten geen dansles kon geven. Omdat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, is het college verplicht om de bijstand te herzien.
Gezien het soort werk en eisers verklaring van 5 december 2023 acht het college het niet aannemelijk dat eiser alleen een onkostenvergoeding kreeg. Zo heeft eiser verklaard dat hij een vergoeding buiten de reiskosten ontving en dat zijn tarief € 15,- is. Eisers stelling dat hij de verklaring niet goed heeft begrepen vanwege zijn beperkte kennis van de Nederlandse taal, leidt het college niet tot een ander oordeel. In het algemeen mag het college ervan uitgaan dat een verklaring tegenover een sociaal rechercheur klopt. Eisers niveau van taal en intelligentie zijn voldoende om de vragen en uitleg te begrijpen. Aan de overgelegde verklaringen van de dansscholen waar eiser werkte hecht het college geen waarde, omdat deze van mensen uit zijn sociale kring komen.
Omdat eiser geen administratie heeft bijgehouden, heeft het college zijn inkomen geschat. Het college houdt rekening met een uurtarief van € 15,-, omdat eiser tijdens het gesprek op
5 december 2023 een tarief van € 15,- heeft genoemd en dit uurtarief op de inkomensverklaringen staat die hij vanaf november 2023 inleverde. Omdat eiser heeft verklaard wekelijks op maandag 2 uur en op donderdag 3 uur dansles te geven, gaat het college uit van 5 uur per week. Eisers recht op bijstand wordt herzien over de periodes
29 januari 2019 tot en met 1 mei 2019, 8 juni 2019 tot 1 maart 2020 en 1 maart 2022 tot
1 november 2023. Dit zijn 138 weken. Daarbij is rekening gehouden met de coronaperiode en een eerdere periode van uitsluiting.
Het college is uitgegaan van een werkelijk inkomen van € 15,- x 5 uur x 138 weken:
€ 10.350,- netto. Plus het inkomen uit het geven van twee workshops: € 40,-. Het college schat het totaal inkomen op € 10.390,- netto in plaats van € 11.016,78 netto. Het college ziet af van brutering. Er zijn geen dringende redenen om af te zien van terugvordering.

Beroepsgronden

3. Eiser heeft gesteld dat geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht en dat hij de inkomensconsulenten heeft ingelicht over het feit dat hij danslessen op vrijwillige basis gaf.
De ontvangen vergoeding is bestemd voor de kosten die eiser maakt, namelijk de vervoerskosten en een drankje die hij aan de bar kan betalen. Derhalve dient de vergoeding die eiser heeft gekregen te worden gezien als een onkostenvergoeding ex artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Participatiewet. Zelfs als het wel als inkomsten uit arbeid gezien kan worden, dan is alsnog sprake van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder r, van de Participatiewet. Met beide gevallen is geen rekening gehouden, terwijl in beide gevallen de ontvangen gelden niet als middelen conform de Participatiewet gezien kunnen worden. Eiser heeft verder verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 november 2021 [1] waarin volgens hem sprake is van een vergelijkbare casus.
Eiser heeft verder aangegeven dat hij € 15,- per keer aan onkostenvergoeding ontving. Het college is dus ten onrechte uitgegaan van € 15,- per uur. Daarnaast is geen rekening gehouden met de periode dat eiser herstellende was van zijn operaties. Ook is geen rekening gehouden met vakantieperiodes waarin geen dansles is gegeven.
In de Beleidsregels Meldingsplicht vrijwilligerswerk is opgenomen dat in ieder geval de ontvangen onkosten met een maximum van € 764,- per jaar kan worden vrijgelaten. Als de onkosten hoger zijn dan dat bedrag kan ook het meerdere worden vrijgelaten als die reële kosten kunnen worden aangetoond. Met een simpele berekening kan worden aangetoond, aan de hand van het aantal kilometers, wat de onkosten waren en wat het eiser daadwerkelijk zou kunnen hebben opgeleverd. Het college heeft ten onrechte niet aan de hand van deze Beleidsregels vastgesteld of eiser dient te worden gekort en er een terugvordering dient plaats te vinden.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college op goede gronden de bijstandsuitkering van eiser over de periodes 29 januari 2019 tot en met 1 mei 2019,
8 juni 2019 tot 1 maart 2020 en 1 maart 2022 tot 1 november 2023 heeft herzien en teruggevorderd.
5.1.
Het college heeft de uitkering herzien en ingetrokken, omdat eiser sinds de aanvang van zijn uitkering op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Eiser heeft dit in strijd met de inlichtingenplicht niet bij het college gemeld.
6. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is intrekking van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [2]
Heeft eiser op geld waardeerbare werkzaamheden verricht?
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, Participatiewet voor de verlening van bijstand niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokken persoon daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. [3]
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat gelet op de aard, de omvang en het terugkerende karakter van eisers activiteiten sprake was van op geld waardeerbare activiteiten die voor het recht op bijstand van belang konden zijn. Eiser heeft immers verklaard dat hij 5 uur in de week met ingang van zijn uitkering bij twee verschillende dansscholen dansles heeft gegeven en ook workshops en bootcamps heeft verzorgd.
De stelling van eiser dat hij de danslessen op vrijwillige basis gaf, heeft het college niet hoeven volgen. Eiser heeft namelijk geen vrijwilligersovereenkomst overgelegd. Aan de achteraf opgestelde verklaringen van de dansscholen heeft het college niet de waarde hoeven hechten die eiser wenst, nu deze afkomstig zijn uit zijn sociale kring. Daarnaast heeft eiser tijdens het gesprek op 5 december 2023 verklaard dat hij een vergoeding ontving buiten de reiskosten en de drankjes en dat zijn tarief € 15,- is. Eiser heeft de op schrift gestelde verklaring van het gesprek van 5 december 2023 ondertekend. Door die ondertekening heeft hij onder andere verklaard alle vragen naar waarheid te hebben beantwoord en dat deze verklaring de inhoud van zijn woorden goed weer geeft. Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat in beginsel mag worden uitgegaan van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde verklaring en dat aan een latere intrekking, ontkenning of nuancering van die verklaring weinig betekenis toekomt. [4] De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken en neemt hierbij in aanmerking dat de urenregistratie die eiser sinds november 2023 bij het college heeft aangeleverd het tarief van € 15,- per uur bevestigt.
Het beroep van eiser op de uitspraak van de CRvB van 16 november 2021 [5] slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet, nu geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Immers, anders dan het geval was in die uitspraak heeft eiser geen vrijwilligersovereenkomst overgelegd. Anders dan eiser ter zitting heeft betoogd, kan een achteraf opgestelde verklaring hiermee niet gelijkgesteld worden.
Is sprake van schending van de inlichtingenplicht?
8. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond oplevert voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre de betrokken persoon verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
Indien na schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene achteraf gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, is het bijstandverlenend orgaan gehouden zo mogelijk schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene, voortvloeiend uit de resterende onzekerheden, mag daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor diens rekening worden gelaten. [6]
8.1.
De stelling van eiser dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, omdat hij de inkomensconsulenten heeft ingelicht over het feit dat hij danslessen op vrijwillige basis gaf, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden niet gevolgd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij gemeld heeft dat hij sinds de ontvangst van zijn bijstandsuitkering 5 uur per week dansles gaf. Dit blijkt niet uit de gedingstukken en eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij hiervan geen bewijsstukken heeft. Bovendien heeft het college in het verweerschrift terecht overwogen dat eiser in bezwaar juist heeft verklaard dat hij de re-integratieconsulenten had ingelicht en dat zijn vaste inkomensconsulent eerder – en in beroep opnieuw – heeft verklaard dat eiser op geen enkel moment bij haar kenbaar heeft gemaakt dat hij dansles gaf. Ook de andere inkomensconsulenten verklaren dat eiser dit niet bij hen kenbaar heeft gemaakt.
8.2.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn en daarom gemeld dient te worden aan het bijstandsverlenend orgaan. [7]
Door het verzwijgen van zijn werkzaamheden als dansleraar heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank dan ook de op hem rustende inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet geschonden.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college vervolgens op goede gronden schattenderwijs het inkomen van eiser vastgesteld op € 10.350,- netto en zijn bijstandsuitkering met dit bedrag herzien. Bij de berekening van dit bedrag is het college uitgegaan van een uurtarief van € 15,- voor 5 uur per week over 138 weken.
De stelling van eiser dat de door hem ontvangen vergoedingen niet zijn aan te merken als middelen in de zin van artikel 31 van de Participatiewet, heeft het college terecht niet gevolgd. Nu geen sprake is van vrijwilligerswerk, slaagt eisers beroep op artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Participatiewet niet. Het beroep op artikel 31, tweede lid, aanhef en onder r, van de Participatiewet heeft eiser ter zitting ingetrokken.
Eiser heeft ook zijn beroep op de Beleidsregels Meldingsplicht vrijwilligerswerk ter zitting ingetrokken, nu de gemeente Gilze en Rijen deze beleidsregels niet kent. Eiser heeft ter zitting in dit kader echter een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel, omdat andere gemeenten deze beleidsregels wel hebben. Bij gebrek aan een nadere onderbouwing kan het beroep op het evenredigheidsbeginsel naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat het gaat om een gebonden bevoegdheid van het college en eiser ter zitting heeft erkend dat geen sprake is van niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden.
Daarnaast heeft eiser gesteld dat het college zijn inkomen schattenderwijs onjuist heeft vastgesteld, omdat sprake was van een vergoeding van € 15,- per keer en niet € 15,- per uur. De rechtbank volgt deze stelling niet. Eiser heeft tijdens het gesprek op 5 december 2023 verklaard dat zijn tarief € 15,- was, hetgeen duidt op een vergoeding per uur. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de door eiser ingeleverde urenregistraties een tarief van
€ 15,- per uur bevestigen. Eiser heeft ter staving van zijn inkomsten geen objectieve en verifieerbare bewijstukken overgelegd. Onzekerheden over de inkomsten van eiser komen blijkens de jurisprudentie genoemd onder 8. voor zijn rekening en risico.
Tot slot heeft eiser gesteld dat het college bij het bepalen van de herzieningsperiode geen rekening heeft gehouden met de periode dat hij herstellende was van zijn operaties en vakantieperiodes. Nu eiser, ondanks dat het college hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, geen administratie of boekhouding van zijn werkzaamheden heeft overgelegd en niet heeft gespecificeerd over welke periodes het gaat, komt de onzekerheid over hoeveel weken hij precies heeft gewerkt voor rekening van eiser. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het college coulant is geweest door eisers recht op bijstand niet te herzien over de periode 1 maart 2020 tot 1 maart 2022 vanwege de coronacrisis.
Is terecht overgegaan tot terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres?
9. Het college is in geval van schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet gehouden de te veel betaalde uitkering van eiser terug te vorderen.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet is het college bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In onder andere de uitspraak van 18 april 2024 [8] heeft de CRvB overwogen hoe het begrip dringende redenen uitgelegd dient te worden. Eiser heeft echter niet gesteld dat sprake is van dringende redenen die aanleiding moeten vormen om af te zien van terugvordering. De rechtbank beoordeelt dit daarom niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier op 4 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 31
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
(…)
k. een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag;
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 februari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:327).
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2384).
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 november 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2691).
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 augustus 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2645).
7.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:578).