In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. Het beroep betreft een niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door de inspecteur, die op 8 november 2022 een brief heeft gestuurd met het onderwerp 'Voornemen correctie aangifte inkomstenbelasting 2018'. De inspecteur heeft het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en heeft afgezien van het horen. Belanghebbende heeft meerdere verzoeken tot aanhouding en verdaging van de zitting ingediend, welke zijn afgewezen. Tijdens de zitting op 25 september 2024 was belanghebbende niet aanwezig, maar heeft hij wel wrakingsverzoeken ingediend.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van de inspecteur geen voor bezwaar vatbare beschikking is en dat er geen schending van het hoorrecht of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook de wrakingsverzoeken van belanghebbende gepasseerd, omdat deze als misbruik van het wrakingsinstrument werden beschouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.