ECLI:NL:RBZWB:2024:7326
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toerekening van vermogen van een trust aan erfgenamen in het kader van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2024, worden de beroepen van de erven van de erflaatster tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2010 tot en met 2017 behandeld. De inspecteur van de Belastingdienst had aan de erflaatster navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij hij het vermogen van een trust, ingesteld door de vader van de erflaatster, aan haar toerekende op basis van artikel 2.14a van de Wet IB 2001. De rechtbank oordeelt dat de erflaatster, ondanks dat zij 'excluded' was als begunstigde van de trust, indirect begunstigd was door een renteloze lening van de trust. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht navorderingsaanslagen heeft opgelegd, maar dat deze in sommige gevallen te hoog waren vastgesteld. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslagen en de bijbehorende rentebeschikkingen dienovereenkomstig. Tevens wordt een immateriële schadevergoeding toegekend aan de belanghebbenden wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de navorderingsaanslagen met toepassing van de verlengde navorderingstermijn kon opleggen, en dat de erflaatster niet kon aantonen dat zij geen begunstigde was van de trust. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toerekening van vermogen uit trusts aan erfgenamen in belastingzaken.