ECLI:NL:RBZWB:2024:5996

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
24/5683
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van de Opiumwet

Op 27 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening met betrekking tot de sluiting van een woning op grond van de Opiumwet. Verzoeker, een huurder van de woning, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Breda om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden, na meldingen van drugshandel vanuit de woning. De burgemeester had op 16 juli 2024 besloten tot sluiting, na een bestuurlijke rapportage van de politie waarin verschillende meldingen van drugshandel en observaties van korte bezoeken aan de woning werden beschreven. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat de sluiting onterecht was en grote gevolgen voor hem zou hebben.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 augustus 2024 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel verzoeker als zijn gemachtigde aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de burgemeester en de derde partij, de woningbouwvereniging. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker als enige op het adres ingeschreven staat en dat de derde partij eigenaar is van de woning. De burgemeester heeft de sluiting gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet, dat hem de bevoegdheid geeft om een woning te sluiten indien daar drugs worden verkocht of verstrekt.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen waren voor drugshandel vanuit de woning, onder andere door meldingen van de politie en observaties van bezoekers. Verzoeker heeft niet overtuigend aangetoond dat hij geen betrokkenheid had bij de drugshandel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de sluiting van de woning noodzakelijk werd geacht voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de nadelige gevolgen van de sluiting voor verzoeker niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen die met de sluiting werden gediend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5683

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. D.A. Souisa),
en

De burgemeester van de gemeente Breda.

Als derde partij heeft deelgenomen:
Woningbouwvereniging St. Laurentius,te Breda ,
(gemachtigde: mr. E. de Ruiter).

Inleiding

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van 16 juli 2024, over de sluiting van de woning aan het [adres] in [plaats] voor de duur van drie maanden (hierna: het bestreden besluit). Verzoeker heeft de voorzieningenrechter daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 augustus 2024 op zitting behandeld. Verzoeker was daar samen met zijn gemachtigde bij aanwezig. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] . Namens de derde partij waren mr. S.E. Roeters van Lennep (kantoorgenoot van gemachtigde), [naam 3] en [naam 4] aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Wat zijn de feiten?

Eiser is huurder van de woning aan het [adres] in [plaats] (hierna: de woning) en staat als enige bewoner op dat adres ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP). De derde partij is eigenaar van de woning.
Uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 20 april 2024 blijkt dat de politie verschillende meldingen (onder andere van de derde partij, via de wijkagent en via ‘Meld Misdaad Anoniem’ (MMA)) heeft ontvangen van korte bezoeken aan de woning. De politie heeft de woning op 10 april 2024 geobserveerd. Zij heeft tussen 15:08 uur en 15:50 uur zes korte bezoeken aan de woning waargenomen. De laatste bezoeker is aangehouden en heeft verklaard dat hij drugs heeft gekocht van de bewoner van de woning. Op 10 april 2024 is verzoeker op heterdaad aangehouden als verdachte van onder andere handel in harddrugs. In de woonkamer en de slaapkamer van de woning is aangetroffen: een vuurwapen (geladen met één patroon en volle houder), pepperspray, een taser (zonder batterijen), een ponypack met cocaïne, een gebruikershoeveelheid hennep en 63 patronen (munitie). Verzoeker had ook twee bolletjes met cocaïne bij zich en meer dan 700 euro contant geld in kleine coupures. Ten aanzien van voornoemde feiten en omstandigheden heeft de politie ook een aanvullende bestuurlijke rapportage opgesteld op 9 juli 2024.
De burgemeester heeft bij brief van 1 mei 2024 zijn voornemen kenbaar gemaakt aan de derde partij om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Een kopie van die brief is op dezelfde dag aan verzoeker toegezonden.
Bij brief van 24 mei 2024 heeft verzoeker zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij bestreden besluit heeft de burgemeester verzoeker op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet (Opw) gelast om de woning per 25 juli 2024 (10:00 uur) te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden. Dezelfde last is ook opgelegd aan de derde partij.
Verzoeker heeft daar bij brief van 22 juli 2024 bezwaar tegen gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter op 23 juli 2024 verzocht om een voorlopige voorziening.
In een e-mailbericht van 23 juli 2024 heeft de burgemeester de voorzieningenrechter medegedeeld dat de sluiting van de woning is opgeschort tot na de uitspraak in de voorlopige voorzieningprocedure.

2. Wat is het wettelijk kader?

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

3. Heeft verzoeker een spoedeisend belang?

3.1
Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen.
3.2
Als gevolg van het bestreden besluit wordt de door verzoeker gehuurde woning gesloten voor de duur van drie maanden. Gelet op de aard van de zaak en het in geding zijnde huisrecht [1] van verzoeker is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gebleken van een spoedeisend belang bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening tot schorsing van het bestreden besluit.
4. Welke gronden heeft verzoeker aangevoerd?
4.1
Verzoeker heeft aangevoerd dat de burgemeester ten onrechte heeft besloten tot sluiting van de woning.
4.2
Ter onderbouwing van dat standpunt heeft verzoeker primair aangevoerd dat de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opw niet bevoegd was om de woning te sluiten. Volgens verzoeker is niet aannemelijk geworden dat sprake was van het verstrekken, dan wel verkopen van drugs vanuit en in de woning. Verzoeker ontkent enige betrokkenheid te hebben (gehad) bij de handel in drugs. De politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft verzoeker in een – inmiddels onherroepelijke – uitspraak van 2 mei 2024 vrijgesproken (vanwege het ontbreken van bewijs) voor zowel het bezit van de genoemde drugs als de handel daarin. In de woning was geen cocaïne aanwezig, maar een designerdrugs (4FMA) die niet op lijst 1 van de Opiumwet staat. Dit was ook geen handelshoeveelheid. Uit het bestreden besluit blijkt niet welke hoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen door de politie. De bezoeken aan de woning die de politie heeft waargenomen waren vrienden en familie.
4.3
Verzoeker heeft subsidiair aangevoerd dat de burgemeester in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot sluiting van de woning, omdat geen noodzaak bestaat tot sluiting. Verzoeker ontkent enige betrokkenheid te hebben (gehad) bij de handel in drugs. De strafrechter heeft verzoeker hiervan vrijgesproken. Daarnaast is ook geen handelshoeveelheid drugs in de woning aangetroffen. Gelet daarop kan niet worden gesteld dat het noodzakelijk is om de woning te sluiten. De burgemeester had moeten volstaan met een waarschuwing. Verzoeker heeft verder subsidiair aangevoerd dat de burgemeester in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot sluiting van de woning, omdat die sluiting zeer grote en onevenredige gevolgen zal hebben voor verzoeker. In dat verband wijst verzoeker op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 11 december 2013. [2] Een sluiting van de woning door de burgemeester zal tot gevolg hebben dat de derde partij tot ontbinding van de huurovereenkomst zal overgaan. Verzoeker zal de woning daarom definitief verliezen en op straat komen te staan. Het vinden van geschikte woonruimte zal dan zeer lastig gaan worden. Uit een andere uitspraak van de Afdeling [3] blijkt dat de gevolgen van een woningsluiting dan bijzonder zwaar zijn. Verder is volgens verzoeker sprake van bijzondere binding met de woning, omdat hij daar sinds 1996 woont en voor hem kan worden beschouwd als zijn veilige omgeving. De vriendin van verzoeker is daarnaast inmiddels zes maanden zwanger van een tweeling. Zij verblijft regelmatig in de woning en verzoeker wil dat zij daar ook komt wonen met de tweeling.
5. Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5.2
De burgemeester heeft een bestuurlijke rapportage en een aanvulling daarop aan de sluiting ten grondslag gelegd. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de burgemeester onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel af mag gaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend(e) proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Ditzelfde geldt voor de bevindingen die zijn vastgelegd in een bestuurlijke rapportage. [4] Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [5]
Bevoegdheid van de burgemeester
5.3
De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opw bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5.4
Uit de bestuurlijke rapportages blijkt dat in de woning cocaïne is aangetroffen (een middel als bedoeld in lijst I). De voorzieningenrechter heeft hierboven overwogen dat de burgemeester in beginsel af mag gaan op de juistheid van de bevindingen in de bestuurlijke rapportages. Verzoeker heeft alleen gesteld, maar heeft niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd dat dit geen cocaïne was. Gelet daarop heeft de burgemeester zich redelijkerwijs kunnen baseren op de waarneming van de politie dat het cocaïne betrof. Het is vaste jurisprudentie dat de burgemeester de bevoegdheid tot sluiting van een woning niet mag uitoefenen bij de enkele aanwezigheid van drugs. Gelet op de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen: voor verkoop, aflevering of verstrekking. [6] Gelet op de hierna genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, heeft de burgemeester kunnen besluiten dat het aannemelijk is dat er in de woning drugs werden verkocht, afgeleverd of verstrekt. [7] Uit de bestuurlijke rapportages blijkt dat de politie verschillende meldingen (via MMA, de wijkagent en de derde partij) heeft ontvangen over de verkoop van drugs vanuit de woning. Er is een komen en gaan van kortstondige bezoeken gemeld, die kenmerkend zijn voor drugsdeals. Uit de rapportages blijkt daarnaast dat op 10 april 2024 door de politie is geconstateerd dat tussen 15:08 en 15:50 zes personen ieder 5 á 10 minuten aan de deur zijn geweest. Eén van de personen is door de politie aangehouden en heeft verklaard dat hij drugs had gekocht bij verzoeker en dat hij daar al langer drugs van koopt. In aanvulling daarop blijkt uit de bestuurlijke rapportages dat in de woning/bij verzoeker zelf ook verschillende aan drugshandel gerelateerde goederen zijn aangetroffen: een geladen vuurwapen (met volle houder), pepperspray, een taser, een ponypack met cocaïne, een gebruikershoeveelheid hennep, twee bolletjes cocaïne en meer dan 700 euro contant geld in kleine coupures. Het antwoord op de vraag hoeveel gram harddrugs in de woning is aangetroffen acht de voorzieningenrechter gelet op deze feiten en omstandigheden niet relevant.
5.5
Het is vervolgens aan verzoeker om aannemelijk te maken dat geen sprake was van verkoop, verstrekking of aflevering van drugs. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker dat niet aannemelijk gemaakt. Dat verzoeker stelt dat de strafrechter hem heeft vrijgesproken, kan niet tot dat oordeel leiden. Dit wordt bevestigd in rechtspraak van de Afdeling. [8] In de strafrechtelijke procedure ligt namelijk een andere rechtsvraag voor. De sluiting van een woning is een herstelsanctie die betrekking heeft op de woning als zodanig en de bekendheid van deze woning als drugspand in het drugscircuit en ziet slechts in mindere mate op de bij de drugshandel betrokken personen. De woningsluiting op grond van artikel 13b van de Opw dient dus een ander doel dan een strafrechtelijke procedure en kan alleen al om die reden daarmee niet op één lijn worden gesteld. Het bestuursrechtelijk traject en het strafrechtelijk traject moeten daarom los van elkaar worden gezien.
5.6
De burgemeester was daarom bevoegd om de woning van verzoeker op grond van artikel 13b van de Opw te sluiten.
Toepassing van de bevoegdheid
5.7
De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opw te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij zijn beslissing of en op welke wijze hij van die bevoegdheid gebruik maakt. De burgemeester heeft daartoe de Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Breda (hierna: beleidsregel).
5.8
De voorzieningenrechter constateert dat het bestreden besluit conform de beleidsregel is. De beleidsregel schrijft een sluiting voor de duur van drie maanden voor bij een eerste constatering van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning.
5.9
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
5.1
Aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning – die een inmenging in het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht kan vormen – dient een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.
5.11
De voorzieningenrechter zal beoordelen of de burgemeester terecht tot sluiting van de woning heeft besloten. De voorzieningenrechter neemt daarbij de nieuwe maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in acht, zoals weergegeven in de uitspraken van de Afdeling van 2 februari 2022. [9] De voorzieningenrechter zal bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel een onderscheid maken tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid.
Geschiktheid
5.12
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sluiting van de woning een geschikt middel om het doel te bereiken dat de burgemeester voor ogen heeft, namelijk het (verder) voorkomen van de aanwezigheid van drugs in de woning en de overlast die dat met zich meebrengt. Daarnaast is een zichtbare sluiting voor drugscriminelen en buurtbewoners een duidelijk signaal dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in de woning.
Noodzakelijkheid
5.13
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Een sluiting van meer dan zes maanden kan onevenredig zijn als er geen aanwijzingen voor drugshandel vanuit de woning zijn. Niettemin kan een sluiting noodzakelijk zijn door andere omstandigheden. Dit kan zich voordoen bij recidive, handel in harddrugs of ligging van de woning in een kwetsbare wijk. [10]
5.14
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd dat de sluiting voor de duur van drie maanden noodzakelijk is, ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De burgemeester had niet met een minder ingrijpend middel hoeven volstaan. De burgemeester heeft daar terecht bij in aanmerking genomen dat uit de in de bestuurlijke rapportages genoemde feiten en omstandigheden (meldingen, observatie, aangetroffen goederen), een vermoeden kan worden afgeleid dat de woning structureel wordt gebruikt voor de handel in drugs en dat gedurende een langere periode sprake is geweest van loop naar de woning. Daarmee vervulde de woning een rol binnen de keten van drugshandel. Gelet op die feiten en omstandigheden acht de voorzieningenrechter ook aannemelijk dat in de omgeving van de woning sprake was van overlast en een onveilig gevoel als gevolg van die drugshandel. De burgemeester heeft het sluiten van de woning voor de duur van drie maanden daarom redelijkerwijs noodzakelijk kunnen achten, om de loop naar de woning eruit te halen en de bekendheid van de woning als drugspand weg te nemen. Voor drugsgebruikers en -criminelen wordt daardoor duidelijk dat in of bij de woning geen drugs aanwezig zijn en er dus niets meer te halen valt. Daardoor wordt de rust rondom de woning voor de omgeving hersteld en worden de risico’s voor omwonenden weggenomen. Aan omwonenden wordt gelijktijdig het signaal afgegeven dat de overheid serieus omgaat met hun meldingen en hierop acteert, waardoor het vertrouwen en de meldingsbereidheid toenemen. Voornoemde doelstellingen kunnen niet worden bereikt als de tijdelijke sluiting geen doorgang kan vinden. Bovendien wordt door het sluiten van de woning de openbare orde hersteld, de overtreding beëindigd en herhaling voorkomen. In overweging 5.5 heeft de voorzieningenrechter al overwogen waarom de strafrechtelijke procedure moet worden gescheiden van de bestuursrechtelijke procedure.
Evenwichtigheid
5.15
De burgemeester kon oordelen dat sluiting van het pand noodzakelijk was. Maar dan moet hij nog wel nagaan of de sluiting ook evenwichtig is. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid van de duur van de sluiting zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting voor de bewoner moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [11]
5.16
Gelet op wat hierna staat, heeft de burgemeester de belangen bij de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van verzoeker bij het voortgezet gebruik van de woning. De burgemeester heeft dan ook terecht geoordeeld dat sluiting van de woning voor drie maanden niet onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
5.17
Het gedwongen moeten verlaten van de woning en het moeten zoeken naar vervangende woonruimte, leidt in dit geval niet tot het oordeel dat de sluiting onevenredig is. Inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. [12]
5.18
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is ook niet gebleken van een bijzondere binding met de woning. Dat verzoeker 28 jaar in de woning woonde, betekent niet dat hij zo’n bijzondere binding heeft met de woning dat de burgemeester van sluiting had moeten afzien. [13]
5.19
De voorzieningenrechter acht ook niet aannemelijk gemaakt dat de nog ongeboren tweeling in de woning zal verblijven in de toekomst. Verzoeker staat als enige bewoner ingeschreven op het adres. Verzoeker heeft niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd dat concrete stappen zijn gezet om samen in de woning te gaan wonen. De derde partij heeft tijdens de zitting ook verklaard vanwege eerdere overlastmeldingen niet in te zullen stemmen met een inschrijving van de vriendin van verzoeker op dat adres.
5.2
Hoewel het voor verzoeker ingrijpend is dat hij door een mogelijke ontbinding van de huurovereenkomst de huurwoning kwijt zal raken, heeft de burgemeester terecht geoordeeld dat de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Ter zitting heeft de derde partij verklaard dat het voor verzoeker – ook in het geval van een negatieve verhuurdersverklaring – niet onmogelijk zal zijn om woonruimte te vinden bij een andere woningbouwvereniging als hij ingeschreven staat als woningzoekende met een lang woonverleden. De negatieve verhuurdersverklaring zal er dan enkel toe leiden dat nadere voorschriften worden verbonden aan de huurovereenkomst.
5.21
De voorzieningenrechter heeft daarnaast in aanmerking genomen dat de Afdeling [14] over de mate van verwijtbaarheid heeft overwogen dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden kan maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Aan een betrokkene kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Die situatie doet zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor, omdat verzoeker als huurder verantwoordelijk is voor wat in zijn woning gebeurt. De enkele stelling dat hij niks met de drugs te maken had, is daarom onvoldoende om aan te nemen dat hij niet op de hoogte was van de drugshandel. In rechtsoverweging 5.5 heeft de voorzieningenrechter overwogen waarom een vrijspraak door de strafrechter niet kan leiden tot het oordeel dat de woningsluiting onevenwichtig is. [15]
6. Conclusie
6.1
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
6.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

De beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 27 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Opiumwet (Opw)
Artikel 13b, eerste lid, van de Opw
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Cocaïne staat vermeld op lijst I.
Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Breda (Beleidsregel)

4. Sluitingsduur

Sluiting van een woning betekent vergaand ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). Bij het toepassen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet wordt in beginsel overgegaan tot het sluiten van de woning, maar daarvoor zal eerst nadrukkelijk worden overwogen of kan worden volstaan met een waarschuwing waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden van het geval.
Vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs, is het uitgangspunt dat zowel bij woningen als lokalen direct wordt overgegaan tot een sluiting, indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen.
Voor woningen wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden.

Voetnoten

1.Artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Afdeling 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362.
3.Afdeling 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
4.ABRvS 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3385, r.o. 6.2.
5.ABRvS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617, r.o. 5.2.
6.ABRvS 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2593, r.o. 5.
7.ABRvS 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2593, r.o. 5.1.
8.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1881, r.o. 6; ABRvS 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2826, r.o. 6.1 en ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, r.o. 4.2.1 en ABRvS 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:715, r.o. 5.3.3.
9.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en 335.
10.ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856, r.o. 3.1 en ABRvS 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:715, r.o. 5.2.1.
11.ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856, r.o. 3.3 en ABRvS 7 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:472, r.o. 6.2.1.
12.ABRvS 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2630, r.o. 5.5 en ABRvS 7 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:472, r.o. 6.2.5.
13.ABRvS 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:377, r.o. 4.3.2.
14.ABRvS 7 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:472, r.o. 6.2.2.
15.ABRvS 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:715, r.o. 5.3.3.