ECLI:NL:RBZWB:2024:5996
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van de Opiumwet
Op 27 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening met betrekking tot de sluiting van een woning op grond van de Opiumwet. Verzoeker, een huurder van de woning, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Breda om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden, na meldingen van drugshandel vanuit de woning. De burgemeester had op 16 juli 2024 besloten tot sluiting, na een bestuurlijke rapportage van de politie waarin verschillende meldingen van drugshandel en observaties van korte bezoeken aan de woning werden beschreven. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat de sluiting onterecht was en grote gevolgen voor hem zou hebben.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 augustus 2024 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel verzoeker als zijn gemachtigde aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de burgemeester en de derde partij, de woningbouwvereniging. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker als enige op het adres ingeschreven staat en dat de derde partij eigenaar is van de woning. De burgemeester heeft de sluiting gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet, dat hem de bevoegdheid geeft om een woning te sluiten indien daar drugs worden verkocht of verstrekt.
Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen waren voor drugshandel vanuit de woning, onder andere door meldingen van de politie en observaties van bezoekers. Verzoeker heeft niet overtuigend aangetoond dat hij geen betrokkenheid had bij de drugshandel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de sluiting van de woning noodzakelijk werd geacht voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de nadelige gevolgen van de sluiting voor verzoeker niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen die met de sluiting werden gediend.