ECLI:NL:RVS:2024:377

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
202205961/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sluiting van woning wegens hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 30 augustus 2022 het beroep tegen de sluiting van haar woning door de burgemeester van 's-Hertogenbosch ongegrond verklaarde. De burgemeester had op 14 juli 2021 besloten de woning van [appellante] voor drie maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat er meldingen waren binnengekomen over een vermoedelijke hennepkwekerij. Bij een politieonderzoek op 20 april 2021 werden in de woning 40 hennepplanten en andere kweekmaterialen aangetroffen, wat leidde tot de sluiting van de woning. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk en evenwichtig was, gezien de ernst van de overtreding en de bescherming van de openbare orde.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de sluiting onevenredig is en dat de burgemeester niet had moeten overgaan tot sluiting, maar tot een waarschuwing. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt echter de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelt dat de burgemeester terecht heeft geoordeeld dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en dat de sluiting evenwichtig was, ondanks de nadelige gevolgen voor [appellante]. De Afdeling wijst erop dat de burgemeester de ernst van de situatie en de verwijtbaarheid van [appellante] in zijn overwegingen heeft meegenomen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

202205961/1/A3.
Datum uitspraak: 31 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te 's-Hertogenbosch,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 30 augustus 2022 in zaak nr. 21/2884 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2021 heeft de burgemeester [appellante] gelast de woning aan de [locatie] in ’s-Hertogenbosch gedurende drie maanden gesloten te houden.
Bij besluit van 15 oktober 2021 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. W.R. Aerts, advocaat in Vlissingen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Malicki, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       In de periode van 17 december 2020 tot en met 4 april 2021 zijn er bij de politie via Meld Misdaad Anoniem (hierna: MMA) vijf meldingen binnen gekomen waarin werd gemeld dat er vermoedelijk een hennepkwekerij op de [locatie] in ’s-Hertogenbosch was. Netbeheerder Enexis heeft vervolgens netmetingen uitgevoerd. Uit het proces-verbaal van de bevindingen volgde dat de stroom illegaal werd verkregen doordat de stroomafname via de meter was gemanipuleerd. Op 20 april 2021 heeft de politie een onderzoek ter plaatse ingesteld. Uit de Ruimlijst Hennep blijkt dat de politie bij het doorzoeken van de woning het volgende heeft aangetroffen:
-        40 hennepplanten;
-        4 kweektenten;
-        4 armaturen;
-        4 assimilatielampen;
-        4 koperen transformatoren;
-        2 koolstoffilters;
-        1 slakkenhuis;
-        1 airco;
-        1 luchtbevochtigers;
-        2 hygro-ph/ec en thermometer;
-        potten.
2.       Naar aanleiding van deze feiten en omstandigheden heeft de burgemeester, op grond van artikel 13b van de Opiumwet, [appellante] gelast de woning voor drie maanden te sluiten. Dit is in overeenstemming met de Beleidsregel inzake gedogen van coffeeshops en de bestuurlijke handhaving 13b Opiumwet ’s-Hertogenbosch 2019 (hierna: de Beleidsregel). Volgens de Beleidsregel wordt bij een eerste constatering van softdrugs in beginsel een woning voor een periode van drie maanden gesloten, tenzij met een waarschuwing kan worden volstaan. Met het oog op de ernst van de situatie kon volgens de burgemeester in dit geval niet worden volstaan met een waarschuwing en was sluiting van de woning voor drie maanden noodzakelijk om de openbare orde te herstellen en herhaling te voorkomen. De burgemeester heeft het belang van herstel van de openbare orde zwaarder laten wegen dan het belang van [appellante]. Daarbij heeft de burgemeester meegewogen dat de omstandigheid dat [appellante] haar woning zal kwijtraken als gevolg van deze sluiting niet aan die sluiting in de weg staat. De burgemeester heeft hierbij de ernst van de situatie en [appellante] eigen verwijtbaarheid voor deze overtreding van de Opiumwet in aanmerking genomen.
Uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. In geschil is of het sluiten van de woning noodzakelijk en evenwichtig was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester gezien de ernst en omvang van de overtreding de sluiting noodzakelijk heeft kunnen vinden ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de burgemeester mocht concluderen dat er een noodzaak was om de woning te sluiten, omdat sprake was van brandgevaar. De burgemeester heeft zich volgens de rechtbank ook op het standpunt mogen stellen dat de sluiting evenwichtig is.
Hoger beroep
3.       Ook in hoger beroep is niet in geschil dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. Tussen partijen is alleen nog in geschil of de burgemeester ook van deze bevoegdheid gebruik had mogen maken. De Afdeling zal hieronder aan de hand van de hogerberoepsgronden eerst de vraag beantwoorden of de burgemeester de sluiting noodzakelijk heeft mogen vinden. Zo ja, dan beoordeelt de Afdeling of de sluiting van de woning evenwichtig was.
4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de sluiting niet onevenredig is in verhouding tot de met de Beleidsregel te dienen doelen. Zij voert hiervoor aan dat de noodzaak tot sluiting van de woning ontbreekt. Ook voert zij aan dat de sluiting van de woning niet evenwichtig is. De Afdeling zal bij de beoordeling van deze beroepsgrond van het onderstaande beoordelings- en toetsingskader uitgaan.
Beoordelings- en toetsingskader
4.1.    Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. In dit geval houdt de toets aan deze bepaling in dat de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de sluiting van de woning worden beoordeeld. Vergelijk dat uitspraak van de Afdeling van
7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2614.
Noodzakelijkheid van de sluiting
4.2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er noodzaak bestond om de woning te sluiten. Zij voert hiervoor aan dat, gezien de omvang van de overtreding in relatie tot de bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde, de sluiting van de woning volstrekt onevenredig is. Verder voert zij aan dat de burgemeester niet tot sluiting van haar woning voor drie maanden had moeten overgaan, maar tot het afgeven van een waarschuwing. Ook zijn er geen attributen voor verkoop in de woning gevonden en ook geen contant geld en geen wapens, aldus [appellante].
4.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van
2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, en - nader verduidelijkt in - de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1913), is bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij die woning en het herstel van de openbare orde.
4.2.2. De Afdeling onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op dit punt en voegt daar in reactie op de gronden van het hoger beroep het volgende aan toe. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal (uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1191). Als aanwijzingen dat drugs in of vanuit de woning werden verhandeld afwezig zijn, en ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit, zoals [appellante] betoogt, ertoe leiden dat er geen noodzaak bestaat om de woning te sluiten. Daarvan is in dit geval geen sprake. In dit geval is op de tweede verdieping in de woning een professionele hennepkwekerij met onder meer 40 hennepplanten aangetroffen. Dat is een hoeveelheid hennepplanten die de gebruikershoeveelheid ver overschrijdt. Dit zijn aanwijzingen dat drugs in of vanuit de woning werden verhandeld. Daarmee en gezien de meldingen bij de politie vervulde de woning een rol binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert (zie de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2444).
4.2.3. Zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1362, is in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin vermeld, dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning moet worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. In de Beleidsregel staat dat de eerste constatering van een handelshoeveelheid softdrugs in een woning of een bijbehorend erf, leidt tot sluiting daarvan voor de duur van drie maanden. Een uitzondering op deze sluiting kan alleen worden gevonden in de situatie waarin met een waarschuwing kan worden volstaan. In dit geval zijn in de woning onder andere veertig hennepplanten aangetroffen. Daarmee was sprake van zo’n ernstig geval dat de burgemeester zich gelet op de aangetroffen situatie op het standpunt heeft mogen stellen dat het ter bescherming van het woon- en leefklimaat en met het oog op het herstel van de openbare orde in dit geval noodzakelijk was om de woning te sluiten en dat hij niet heeft kunnen volstaan met een waarschuwing. Daarbij is van belang dat omwonenden vijf MMA-meldingen hebben gedaan over een mogelijke hennepkwekerij. Ook blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen dat de stroom illegaal werd verkregen doordat de stroomafname via de meter was gemanipuleerd. Gelet op wat hierboven staat, wordt [appellante] niet gevolgd in het standpunt dat de burgemeester had moeten volstaan met een waarschuwing.
4.2.4. Het betoog slaagt niet.
Evenwichtigheid van de sluiting
4.3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de sluiting evenwichtig was. Zij voert hiervoor aan dat zij door de sluiting van haar woning door de verhuurder op een zogeheten zwarte lijst voor sociale woningen is geplaatst. Door de plaatsing op de zwarte lijst komt zij gedurende drie jaar niet in aanmerking voor een woning in de sociale huursector. Ook voert zij aan al 25 jaar in de woning te wonen waardoor zij zeer gehecht is aan de woning. Daarnaast voert [appellante] aan dat zij als gevolg van de sluiting op staande voet is ontslagen.
4.3.1. Als de burgemeester sluiting van de woning noodzakelijk vindt, moet hij nog wel nagaan of de duur van de sluiting evenwichtig is. In de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer van de woning gebruik te kunnen maken en of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De burgemeester moet de nadelige gevolgen van de sluiting voor de bewoner afwegen tegen de redenen voor sluiting. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. Inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid (zie de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2630).
4.3.2. De Afdeling is van oordeel dat de omstandigheden die [appellante] heeft aangevoerd niet maken dat de sluiting voor drie maanden niet evenwichtig is. Het door de verhuurder uitsluiten voor een sociale huurwoning leidt in dit geval niet tot het oordeel dat de sluiting onevenwichtig is. Inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid (zie de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2630). [appellante] valt bovendien een verwijt te maken. Zij is namelijk de enige bewoner van de woning. [appellante] was ook persoonlijk betrokken bij de in de woning aangetroffen drugs en kon voorzien welke consequenties de burgemeester en Stichting ZAYAZ aan de door haar gepleegde overtreding van de Opiumwet zouden verbinden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:719). Omdat zij alleen in de woning woonde, zijn geen andere bewoners getroffen door de last tot sluiting. Daarnaast is niet gebleken dat [appellante] een bijzondere binding met de woning had. Dat [appellante] 25 jaar in de woning woonde, betekent niet dat zij zo’n bijzondere binding had met de woning dat de burgemeester van sluiting had moeten afzien. Verder heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij na het verlies van de woning nergens kon worden opgevangen. Bovendien heeft [appellante] tijdens de zitting bij de rechtbank toegelicht dat zij sinds de ontbinding van de huurovereenkomst bij haar moeder woont. Tot slot volgt de Afdeling de redenering van [appellante] niet dat het ontslag op staande voet een gevolg is van de sluiting van de woning. Het ontslag op staande voet is het gevolg van het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs in de woning en niet van de sluiting van de woning zelf. Tegen een ontslag op staande voet staan rechtsmiddelen open. Op de zitting heeft [appellante] toegelicht dat zij gebruik heeft gemaakt van deze rechtsmiddelen. Het al dan niet succesvol aanwenden van die rechtsmiddelen staat los van de vraag of de sluiting van de woning onevenwichtig is.
4.3.3. Gelet op wat hierboven staat, heeft de burgemeester de belangen bij de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden zwaarder mogen wegen dan belangen van [appellante] bij het voortgezet gebruik van de woning. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat sluiting van de woning voor drie maanden niet onevenredig of onevenwichtig was in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
4.3.4. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
6.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024
85-1050