ECLI:NL:RVS:2024:2593

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
202205673/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot sluiting woning op basis van drugsoverlast

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 augustus 2022 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De burgemeester van Den Haag had op 2 november 2020 besloten om de woning van [appellant] voor zes maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, vanwege ernstige overlast door druggebruik en -verkoop. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om deze maatregel te nemen, ondanks het feit dat er geen handelshoeveelheid drugs in de woning was aangetroffen. De rechtbank baseerde haar oordeel op politiewaarnemingen, verklaringen van omwonenden en eerdere registraties van druggerelateerde activiteiten in en rondom de woning.

Tijdens de zitting op 28 mei 2024 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. M.A.R. Schuckink-Kool en de burgemeester door mr. S. Buvelot. [appellant] betoogde dat er geen drugs in de woning werden verhandeld en dat de bezoekers enkel kwamen om drugs te gebruiken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de burgemeester op basis van de beschikbare feiten en omstandigheden bevoegd was om de woning te sluiten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen waren dat er drugs werden verkocht of verstrekt vanuit de woning, ondanks het ontbreken van directe bewijsvoering in de vorm van aangetroffen drugs.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard. De burgemeester werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202205673/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 augustus 2022 in zaak nr. 21/4010 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2020 heeft de burgemeester de woning aan de [locatie] in Den Haag voor zes maanden gesloten.
Bij besluit van 7 juni 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 28 mei 2024 behandeld, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.A.R. Schuckink-Kool, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S. Buvelot, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] woonde aan de [locatie] in Den Haag. Bij de politie is hij ambtshalve bekend in verband met zijn verslaving aan harddrugs. Over een periode van vijf jaar zijn er 123 registraties over [appellant] en 23 registraties over de [locatie] in de politieregisters opgenomen die gaan over het bezit van harddrugs en het veroorzaken van overlast in relatie tot harddrugs. Uit meldingen van omwonenden en observaties van de politie is bij de politie bekend dat het op elk moment van de dag een komen en gaan is van drugsgebruikers bij de woning en dat dit voor overlast zorgt.
Wat heeft de burgemeester besloten?
2.       Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage van 2 juli 2020 en diverse mutatierapporten uit de periode van 8 juli tot en met 7 oktober 2020 heeft de burgemeester met zijn besluit van 2 november 2020 besloten om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor zes maanden te sluiten. De sluiting is volgens de burgemeester noodzakelijk en evenredig omdat de woning bekendstaat als drugspand en er structureel overlast is door de toeloop van gebruikers en dealers. Met de sluiting wordt de bekendheid van de woning als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar de woning er uitgehaald. Het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar heeft de burgemeester met zijn besluit van 7 juni 2021 ongegrond verklaard. De woning is gesloten geweest van 27 november 2020 tot 27 mei 2021.
Wat heeft de rechtbank geoordeeld?
3.       Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2400, heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. Ondanks dat er geen handelshoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen, maken politiewaarnemingen, verklaringen van omwonenden, bezoekers van de woning en [appellant] zelf het aannemelijk dat er sprake is van het verstrekken van drugs in en vanuit de woning. De sluiting van de woning was daarnaast evenredig, zodat de burgemeester geen aanleiding heeft hoeven zien om van sluiting af te zien, aldus de rechtbank.
Waarom is [appellant] het daar niet mee eens?
4.       [appellant] betoogt dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten. De rechtbank heeft dat volgens hem niet onderkend. In de woning zijn geen drugs verhandeld. Degenen die de woning bezochten, kwamen daar alleen om drugs te gebruiken, maar niet om drugs te halen. Uit de mutatierapporten blijkt geenszins dat er sprake was van het bezoeken van de woning voor het verkrijgen van drugs, aldus [appellant].
Beoordeling hoger beroep
Was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
5.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2400, onder 5.1, is de burgemeester bevoegd om artikel 13b van de Opiumwet toe te passen indien aannemelijk is dat in een woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig zijn. Deze bepaling vereist niet dat de woning is binnengetreden en dat daarbij een bepaalde hoeveelheid drugs is aangetroffen. De burgemeester is ook bevoegd om deze bepaling toe te passen indien geen drugs zijn aangetroffen in de woning, maar op grond van andere feiten en omstandigheden aannemelijk is dat drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt in de woning.
5.1.    Hoewel er geen handelshoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen, zijn er wel feiten en omstandigheden op grond waarvan het aannemelijk is dat er in de woning drugs werden verkocht, afgeleverd of verstrekt. De burgemeester heeft daarvoor verwezen naar de bestuurlijke rapportage van 2 juli 2020 en diverse mutatierapporten uit de periode van 8 juli tot en met 7 oktober 2020. De daarin vermelde registraties gaan over meldingen van omwonenden over (druggerelateerde) aanloop naar de woning door verschillende personen, zowel overdag als in de nacht. Het gaat daarbij ook om kortstondige bezoeken die kenmerkend zijn voor drugsdeals. De politie heeft diverse keren hetzelfde waargenomen als wat omwonenden hebben gemeld. Daarnaast heeft de politie tijdens een observatie [appellant] in de deuropening van de woning zien staan en oogcontact zien maken met een drugsdealer. Die drugsdealer is aangehouden en bleek 27 bolletjes cocaïne bij zich te hebben, evenals € 1.432,00, twee telefoons en een zakje wiet. Op een ander moment heeft de politie een omwonende en tevens harddruggebruiker gesproken. Diegene verklaarde over [appellant]: "Bij hem is alles hè, drugs en zelfs prostitutie." [appellant] heeft verder blijkens de bestuurlijke rapportage zelf ongevraagd aan de politie verklaard dat hij het vervelend vindt dat de politie zo vaak bij hem langskomt, omdat dealers daardoor niet meer aan de deur durven te komen om te dealen uit angst om aangehouden te worden. Hij heeft verklaard dat hij daardoor zelf de deur uit moet om elders drugs te halen. Gelet op deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het aannemelijk is dat er in de woning drugs werden verkocht, afgeleverd of verstrekt. De burgemeester was daarom bevoegd om de woning van [appellant] op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten. De verklaring van [appellant] dat iedereen zijn of haar eigen drugs meenam voor gebruik in zijn woning en dat er in zijn woning geen drugs werden verkocht, afgeleverd of verstrekt, is gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden niet geloofwaardig.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
7.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
960