In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 beoordeeld. De rechtbank behandelt ook de belastingrente en de dwangsombeschikkingen die verband houden met de bezwaarprocedure tegen de aanslag. De rechtbank constateert dat het hoorrecht in de bezwaarfase is geschonden, wat leidt tot een gegrond beroep. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslag IB/PVV 2017 ten onrechte heeft opgelegd, omdat hij de bankrekeningen van belanghebbende niet correct heeft verwerkt in de aangifte. De rechtbank komt tot de conclusie dat de inspecteur de aanslag moet verminderen en dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 1.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst ook op de noodzaak van een correcte behandeling van ingebrekestellingen en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen door de inspecteur. De uitspraak benadrukt het belang van het hoorrecht en de rechten van belastingplichtigen in bezwaarprocedures.