ECLI:NL:RBZWB:2024:237

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_5901
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering door UWV en beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen, beoordeeld. Eiser had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar het UWV weigerde deze per 24 september 2020 opnieuw toe te kennen, omdat eiser niet toegenomen arbeidsongeschikt zou zijn door dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van eiser, die stelt dat zijn klachten zijn toegenomen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd, omdat er geen toename van beperkingen is vastgesteld. De rechtbank baseert haar oordeel op rapporten van verschillende verzekeringsartsen en concludeert dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd. Eiser had geen beroepsgronden aangevoerd tegen het feit dat hij op 24 september 2020 niet verzekerd was voor de WIA. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de WIA-uitkering in stand blijft en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5901 WIA

uitspraak van 16 januari 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M.J.M. Voogt,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV, (kantoor Eindhoven),
gemachtigde: [gemachtigde] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
weigering van het UWV om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft bij besluit van 28 april 2022 (primaire besluit) geweigerd om eiser per 24 september 2020 een WIA-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit van 8 november 2022 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. I.A.C. Cools als waarnemer van mr. M.J.M. Voogt en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 24 september 2020 niet toegenomen arbeidsongeschikt is door dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor hij tot 8 maart 2020 een WIA-uitkering heeft ontvangen en dat eiser op 24 september 2020 bovendien niet was verzekerd voor de Wet WIA. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1
Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het op 24 september 2020 niet verzekerd zijn voor de WIA. De rechtbank beoordeelt dit onderdeel van het bestreden besluit dan ook niet.
Het beroep
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 24 september 2020. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als reachtruckchauffeur voor gemiddeld 39,81 uur per week. Voor dat werk is hij op 13 december 2011 uitgevallen door fysieke en psychische klachten. Na het doorlopen van de wachttijd heeft het UWV eiser vanaf 11 december 2013 tot 11 september 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Vanaf 11 september 2015 ontving eiser een WGA-loonaanvullingsuitkering, eveneens op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 3 mei 2019 heeft het UWV de WIA-uitkering van eiser per 3 juli 2019 beëindigd, omdat het UWV eiser vanaf 22 februari 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt beschouwde. Het bezwaar van eiser tegen het besluit van 3 mei 2019 leidde ertoe dat het UWV in de beslissing op bezwaar van 7 januari 2020 de WIA-uitkering van eiser per 8 maart 2020 beëindigde, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 7 januari 2020 in de uitspraak van 20 september 2022 [1] ongegrond verklaard. Het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank loopt nog [2] .
Eiser heeft op 21 december 2022 een melding toegenomen klachten [3] bij het UWV ingediend. De toegenomen klachten betreffen een hartritmestoornis, gewrichtsklachten en maagklachten. In het primaire besluit heeft het UWV het verzoek van eiser om hem per 24 september 2020 weer een WIA-uitkering toe te kennen afgewezen. Eiser maakt tegen dit besluit bezwaar. In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gehouden.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een arts [4] en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Arts [naam 1] heeft het dossier bestudeerd en eiser gesproken tijdens het spreekuur van 21 maart 2022. Bij het lichamelijk onderzoek constateert de arts psoriasis aan de armen, rug en benen. Eiser heeft pijn bij het draaien van het hoofd naar links. Het spreiden van de armen aan beide zijden is tot 120 graden mogelijk zonder pijn. Bij de spiertesten laat hij nauwelijks zijn vermogen zien, eiser geeft aan niet te kunnen knijpen en dat hij de linker wijs- en middelvinger niet kan buigen bij het maken van een vuist. De passieve flexie van deze vingers gaat soepel. Voorover bukken lukt niet. Eiser weigert bij het onderzoek de voeten naar zich toe te trekken, maar actieve bewegingen die hij zelf maakt, zijn ongestoord. Hurken en lopen op hakken en tenen wijst hij af door de pijn. Bij het psychisch onderzoek zijn er geen bijzonderheden. De arts stelt als diagnoses: een lumbosacraal pseudoradiculair syndroom, overige artropathieën, discopathie cervicaal/HNP C6-C7 links en een paniekstoornis. Volgens de arts lijdt eiser al jaren aan artritis psoriatica en neemt hij hiervoor medicatie. Sinds 2019 ervaart hij hier ook rugklachten bij. Het in 2019 en 2020 verrichte onderzoek toonde geen afwijkingen aan. In 2021 is eiser voor zijn rugklachten doorverwezen naar de neuroloog. Deze heeft in maart 2022 de diagnose lumbosacraal pseudoradiculair syndroom vastgesteld. Daarvoor krijgt eiser ook aanvullende medicatie. In 2020 heeft hij ook cardiologische klachten ontwikkeld en hij wordt inmiddels behandeld door de psycholoog voor paniek- en angstklachten. Volgens arts [naam 1] is de klachtentoename te wijten aan een nieuwe ziekteoorzaak, namelijk het lumbosacraal pseudoradiculair syndroom.
In bezwaar heeft verzekeringsarts b&b [naam 2] het dossier bestudeerd en op 4 november 2022 gerapporteerd. De verzekeringsarts b&b constateert dat de eerder [5] ontvangen WIA-uitkering was toegekend op basis van psoriasis met gewrichtsklachten en huidlaesies, psychische klachten, knieklachten links, buikklachten, het cervicaal radiculair syndroom [6] en houdingsafhankelijke klachten. Verzekeringsarts b&b [naam 2] acht het onderzoek van arts [naam 1] zorgvuldig en er is rekening gehouden met de informatie uit het dossier en de voorgeschiedenis. Uit de informatie van de huisarts volgt dat eiser in 2022 is doorverwezen naar de neuroloog voor vooral in het rechterbeen uitstralende pijnklachten. De uitgevoerde MRI leverde geen verklaring op voor de klachten; er is sprake van een kleine hernia, maar geen wortelcompressie. De claimdatum van de toegenomen klachten ziet op 24 september 2020 en in de beroepsprocedure [7] heeft verzekeringsarts b&b [naam 3] heeft op 24 september 2021 nog lichamelijk onderzocht [8] . Naar aanleiding van dit onderzoek is in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een extra beperking voor het buigen van de rug [9] opgenomen. Eiser is in 2020 bij de psychiater geweest in verband met de bijwerkingen van zijn medicatie. Er heeft alleen een afbouw van de medicatie plaatsgevonden. Psychisch ziet verzekeringsarts b&b [naam 2] geen aanleiding om nadere beperkingen op te nemen ten opzichte van de FML van 25 september 2021. Dat geldt ook voor de lage rugklachten. Deze zijn ook in de rapportage van de verzekeringsarts b&b [naam 3] van 25 september 2021 ter sprake gekomen en op basis hiervan zijn aanvullende beperkingen aangenomen. Bij het onderzoek in 2022 is geen sprake van een objectiveerbare oorzaak voor de klachten. Extra beperkingen op 24 september 2020 (naast de al op 24 september 2021 aangenomen beperkingen) zijn niet nodig. De FML van 25 september 2021 blijft onverminderd van toepassing.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de rugklachten in het najaar van 2021 ernstig zijn toegenomen, vooral rechts tot aan zijn voet. Eiser heeft
hierdoor minder kracht in zijn benen, pijn bij het staan, lopen en het vooroverbuigen. Na een doorverwijzing heeft een MRI-scan bij de neuroloog een lumbosacraal pseudoradiculair syndroom uitgewezen. Als eiser zijn rug te veel belast, nemen de klachten toe. Eiser overlegt bij de gronden twee door hem in de procedure bij de CRvB ingediende expertiserapporten. Volgens de door eiser ingeschakelde medisch adviseur [naam 4] toont het door hem uitgevoerde lichamelijke onderzoek aan dat er bij de linkerhand (wijs- en middelvinger) en de rechterhand (ringvinger en pink) sprake is van gevoelsvermindering, dat de knijpkracht is beperkt en dat de rechterknie en rechterenkel in beweging beperkt zijn. De rechterheup doet pijn als er geroteerd wordt. Volgens medisch adviseur [naam 4] had eiser per einde wachttijd een IVA-uitkering toegekend dienen te worden en zijn de beperkingen van eiser op 8 maart 2020 gelijk aan zijn beperkingen per einde wachttijd.
4.3
De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het UWV op goede gronden de melding toegenomen klachten van 21 december 2022 op grond van artikel 57, eerste lid, sub b, ten 1̊, van de WIA, heeft afgewezen. Het gaat er bij dit artikel om dat er, binnen vijf jaar na de eerdere beëindiging van de WIA-uitkering, sprake is van een toename van klachten uit dezelfde oorzaak als waarvoor eerder de WIA-uitkering werd ontvangen. Deze bepaling vindt zijn oorsprong in artikel 43a van de WAO. Uit de uitspraak van de CRvB van 28 april 2010 [10] volgt dat de onder de WAO gevormde rechtspraak ook van belang is voor de toepassing van de WIA. Uit de rechtspraak van de CRvB [11] volgt verder dat bij een beoordeling als in de onderhavige zaak eerst dient te worden beoordeeld of er sprake is van toegenomen beperkingen. Pas als dat het geval is, komt de vraag aan de orde wat de oorzaak van de toegenomen beperkingen is. Het in de eerste volzin van deze overweging aangehaalde artikel is enkel niet van toepassing als buiten twijfel staat dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak [12] en kent dus een causaliteitseis. De bewijslast dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de eerdere en de latere uitval rust op de partij die dat standpunt inneemt [13] . De gezondheidssituatie aan het einde van de periode van de eerder ontvangen uitkering is beslissend voor de vraag of er sprake is van een toename uit hoofde van dezelfde oorzaak. Het beoordelingskader is in beginsel uitsluitend medisch: als de verzekeringsarts geen toename van beperkingen aanneemt, houdt het op en vindt er ook geen arbeidskundige beoordeling meer plaats [14] .
4.4
Omdat eiser eerder tot 8 maart 2020 een WIA-uitkering ontving, is zijn gezondheidstoestand op dat moment de beginsituatie bij de beoordeling van de vraag of zijn beperkingen zijn toegenomen. De bewijslast dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de eerdere en de latere uitval rust op het UWV. In dat kader is van belang dat hangende de beroepsprocedure tegen de beslissing op bezwaar van 7 januari 2020 verzekeringsarts b&b [naam 3] eiser op 24 september 2021 nader lichamelijk heeft onderzocht en in dat kader een extra beperking aan de FML heeft toegevoegd voor de beperkte buigfunctie van de rug [15] . De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek in deze procedure op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de gewrichtsklachten en dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen aan de rug. De door eiser in beroep ingediende rapportages van medisch adviseur [naam 4] geven de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de overwegingen van de verzekeringsartsen dat de beperkingen van eiser door de gewrichtsklachten niet zijn toegenomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat beide rapportages zien op een andere datum in geding en dat de gestelde toegenomen beperkingen ook niet volgen uit deze rapportages. Namens eiser is ter zitting ook aangegeven dat de betreffende rapportages zijn ingebracht om de context te schetsen. Toekenning van een IVA-uitkering per einde wachttijd is niet de insteek van de onderhavige procedure.
4.5
Omdat de rechtbank geen toename van de beperkingen aanneemt, kan de gestelde oorzaak van de toegenomen gewrichtsklachten – gelet op het in overweging 4.3 uitgewerkte beoordelingskader – in het midden blijven. Voor wat betreft de hartritmestoornis wijst verzekeringsarts b&b [naam 3] in de in beroep ingebrachte rapportage van 19 juli 2023 erop dat de hartritmestoornis pas na 8 maart 2020 is vastgesteld. De rechtbank kan verzekeringsarts b&b [naam 3] hierin volgen. Voor de maagklachten leidt de rechtbank uit de rapportage van verzekeringsarts [naam 2] van 4 november 2022 af dat eiser in 2020 de psychiater heeft geconsulteerd voor de bijwerkingen van de voorgeschreven medicatie en niet voor een toename van de psychische klachten. Er heeft vervolgens afbouw van de medicatie plaatsgevonden, zonder psychologische behandeling. Voor zowel de hartritmestoornis als maagklachten geldt dus dat de verzekeringsarts b&b op goede gronden heeft overwogen dat deze klachten buiten twijfel niet vallen onder de klachten waarvoor eiser tot 8 maart 2020 een WIA-uitkering ontvangen heeft. Dat betekent voor deze procedure dat deze klachten in ieder geval niet tot een toekenning van de WIA-uitkering kunnen leiden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. De afwijzing van de WIA-uitkering per 24 september 2020 blijft in stand. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 16 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Artikel 56, eerste lid, sub a, en tweede lid:
1. Het recht op een WGA-uitkering eindigt op de dag dat:
a. de verzekerde niet meer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is;
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, eindigt het recht op een WGA-uitkering van de verzekerde wiens mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%, twee maanden na de dag dat hij niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is (…).
Artikel 57, eerste lid, sub b, ten 1̊:
1. Indien op grond van artikel 56 het recht op een WGA-uitkering is geëindigd, herleeft het recht op die uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijke arbeidsgeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand:
b. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na:
1̊. De dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering;

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland – West-Brabant 20 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5466.
2.Ter zitting is toegelicht dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de procedure medio februari 2024 op zitting behandelt.
3.Met terugwerkende kracht tot 24 september 2020.
4.Gecontrasigneerd door verzekeringsarts [naam 5] .
5.Tot 8 maart 2020.
6.Ter hoogte van wervels C6-C7.
7.Tegen de beslissing op bezwaar van 7 januari 2020.
8.Verzekeringsarts b&b [naam 3] heeft op 25 september 2021 gerapporteerd.
9.Beoordelingspunt 4.10 van de FML.
10.CRvB 28 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM2700.
11.Bijvoorbeeld CRvB 31 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3589.
12.Bijvoorbeeld CRvB 12 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:194.
13.Bijvoorbeeld CRvB 2 februari 20212, ECLI:NL:CRVB:20212:BV2697.
14.CRvB 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4998 en CRvB 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683.
15.Welke beperking ook al op 8 maart 2020 gold.