In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de WIA-uitkering. Eiser, die eerder een WIA-uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV om zijn uitkering per 8 maart 2020 te beëindigen. Het UWV stelde dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekende dat hij geen recht meer had op de uitkering. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin onder andere medische rapportages van verzekeringsartsen en een arbeidsdeskundige zijn besproken. Eiser had verschillende medische klachten, waaronder gewrichtsklachten en psychische problemen, die zijn arbeidsongeschiktheid beïnvloedden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische beoordeling zorgvuldig had uitgevoerd en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 29,91% correct was. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten de WIA-uitkering te beëindigen, omdat eiser niet voldeed aan de vereiste 35% arbeidsongeschiktheid. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.