ECLI:NL:RBZWB:2023:8168

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
10582979 EL 23-17 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en advisering door tussenpersoon in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de effectenleaseovereenkomst centraal die [eiser01] heeft afgesloten met Dexia Nederland B.V. De zaak betreft een verzet tegen een verstekvonnis van 28 december 2022, waarbij Dexia [eiser01] had veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.426,96. [eiser01] stelt dat hij door de tussenpersoon [tussenpersoon01] onjuist is geadviseerd over de effectenleaseovereenkomst, wat heeft geleid tot financiële schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan zonder te verifiëren of de tussenpersoon de juiste vergunningen had en of er sprake was van een persoonlijk advies. De rechtbank oordeelt dat Dexia aansprakelijk is voor de schade die [eiser01] heeft geleden, en vernietigt het eerdere vonnis. Dexia wordt veroordeeld tot het betalen van de proceskosten en de schadevergoeding aan [eiser01]. De uitspraak is gedaan op 9 november 2023.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Middelburg
Zaaknummer: 10582979 EL 23-17
vonnis van de kantonrechter van 9 november 2023
in de zaak van
[eiser01] ,
wonende te [woonplaats01] , [gemeente01] ,
eisende partij in het verzet,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in het verzet,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna Dexia en [eiser01] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verstekvonnis van de kantonrechter te Middelburg met zaaknummer 10216041 CV EXPL 22-2949 van 28 december 2022 met het daarin genoemde processtuk;
  • de verzetdagvaarding van 5 juni 2023 met bijgevoegd de conclusie van antwoord, die was ingediend in de procedure onder zaaknummer 10206075 EL 22-53;
  • de rolbeslissing van 31 augustus 2023 in deze procedure;
  • de akte van [eiser01] ;
  • de akte van Dexia;
  • de door beide partijen ingediende processtukken onder zaaknummer 10206075 EL 22-53: conclusie van repliek, conclusie van dupliek en akte van Dexia.
1.2.
Dexia is in de gelegenheid gesteld op de producties van [eiser01] bij de conclusie van dupliek te reageren, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is partijen medegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer01]
2-12-1999
Profit Effect Maandbetaling
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
3-10-2006
- € 4.862,70
Nee, deels verrekend
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser01] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 8.736,20 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser01] € 1.526,56 aan dividenden ontvangen.
2.4.
Bij brief van 18 juni 2022 heeft Dexia [eiser01] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Bij op 24 oktober 2022 uitgebrachte dagvaarding heeft Dexia, als eiseres in de verstekzaak, gevorderd dat de kantonrechter:
[eiser01] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.426,96, te vermeerderen met de wettelijke rente,
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [eiser01] verschuldigd is,
[eiser01] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Bij verstekvonnis van 28 december 2022 heeft de kantonrechter de vordering van Dexia toegewezen en is [eiser01] veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.3.
[eiser01] komt in verzet van voornoemd vonnis. Hij vordert van de bij het verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling te worden ontheven en om de vordering van Dexia alsnog af te wijzen, met veroordeling van Dexia in de kosten van het verzet.
3.4.
Dexia voert verweer.
3.5.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser01] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser01] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht en afwachten van ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [eiser01] verschuldigd.
4.5.
[eiser01] meent nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999 of artikel 25 NR 1995. Verder stelt [eiser01] dat Dexia nog een vergoeding dient te betalen in verband met in rekening gebrachte resterende termijnen. Ook stelt [eiser01] dat Dexia een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Daartoe is in dit geval de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie. Voor zover [eiser01] zich erop beroept dat nog verdere jurisprudentie moet worden afgewacht, wordt hij daarin niet gevolgd.
verjaring
4.7.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser01] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.8.
[eiser01] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [tussenpersoon01] . Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser01] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser01] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser01] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser01] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser01] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[eiser01] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“(…) [eiser01] had voor zijn bedrijf reeds verzekeringen lopen bij [tussenpersoon01] . Er is een afspraak ingepland om de verzekeringsportefeuille voor het bedrijf van [eiser01] en de financiële situatie van [eiser01] te bespreken met een financieel adviseur van [tussenpersoon01] , te weten de heer [adviseur01] (hierna te noemen: ‘adviseur’). Er hebben vervolgens meerdere adviesgesprekken met de adviseur plaatsgevonden thuis bij [eiser01] . De echtgenote van [eiser01] was hierbij aanwezig. (…) De adviseur heeft tijdens de gesprekken geïnformeerd naar de financiële situatie en de financiële wensen van [eiser01] . Daarbij kwam ter sprake dat [eiser01] net een nieuw kind had gekregen. Tevens is gesproken over de wens van [eiser01] om vermogen op te bouwen voor de studie van zijn zes kinderen. (…) De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde [eiser01] om een Profit Effect overeenkomst van Bank Labouchere af te sluiten. [eiser01] gaf aan dat hij beperkte financiële ruimte had voor de maandelijkse inleg in de Profit Effect overeenkomst. Hierop adviseerde de adviseur [eiser01] om deze overeenkomst af te sluiten met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 250,-. De adviseur vertelde dat [eiser01] met de opbrengst aanzienlijk vermogen zou opbouwen voor de studie van zijn kinderen. (…) De adviseur zette zijn advies daarnaast ook kracht bij door middel van een prognoseberekening, die hij aan [eiser01] heeft laten zien. Middels deze berekening liet de adviseur zien dat volgens hem de opbrengst uit de Profit Effect overeenkomst na drie jaar ruim NLG 10.000 à 15.000 zou bedragen. Volgens de adviseur zou deze opbrengst vele malen hoger zijn dan dat een spaarrekening zou opleveren. Met de voorgespiegelde rendementen kon de doelstelling van [eiser01] gegarandeerd behaald worden. (…) De adviseur heeft de rendementen zeer rooskleurig aan [eiser01] voorgeschoteld. Er is geenszins rekening gehouden met minder hoge of zelfs negatieve rendementen, en over tegenvallende resultaten is in het geheel niet gesproken. (…) De adviseur heeft [eiser01] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor een lening (de effectenleaseovereenkomst) werd betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Integendeel, de adviseur presenteerde de Profit Effect overeenkomst als spaarplan met een looptijd van drie jaar, en verzekerde [eiser01] ervan dat er geen risico’s aan dit spaarplan waren verbonden. Als [eiser01] had geweten van deze risico’s, had hij deze overeenkomst niet afgesloten. (…) [eiser01] had geen ervaring met beleggen en geen kennis van complexe financiële producten. [eiser01] vertrouwde volledig op de deskundigheid van de adviseur en heeft het advies opgevolgd. (…) [eiser01] heeft een Profit Effect overeenkomst afgesloten met een maandelijkse inleg van NLG 253,32. (…)”.
4.11.
[eiser01] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier van 30 november 1999 op naam van [eiser01] , waarop een stempel is geplaatst met de tekst
[tussenpersoon01] B.V.
(…)”en ATP-nummer [nummer02] is ingevuld,
- een kopie van de overeenkomst van 2 december 1999 met contractnummer [nummer01] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer02] [tussenpersoon01] B.V.,
- een brief van [eiser01] gericht aan zijn adviseur, waarin hij zijn teleurstelling uitspreekt over het resultaat van de overeenkomst, nu deze hem door de adviseur was aangeprezen,
- een verklaring van de heer [naam01] , assurantieadviseur, opgenomen in een proces-verbaal van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 januari 2020 uit een procedure tussen Dexia en een andere afnemer, waarin wordt verklaard:
“(…) U vraagt mij hoe het gesprek met destijds heeft plaatsgevonden. Dat gesprek heeft bijna 20 jaar geleden plaatsgevonden. Ik heb er over nagedacht hoe het gegaan is. had destijds een onderneming met veel hijskranen. Die kranen zijn verzekerd via [tussenpersoon01] B.V. Nadat we die verzekering hadden afgesloten, zijn we over de oude dag voorziening van gaan praten. Destijds werden effectenleaseproducten veel gepromoot door verzekeraars en banken. Over deze producten werd veel gesproken op verjaardagen en partijen en dergelijke. Ik weet niet meer of ik of zelf is begonnen over het afsluiten van de effectenleaseovereenkomsten bij Bank Labouchere. (…) Ik heb het product aangeraden aan , maar weet dus niet meer wie er als eerste over is begonnen. (…) Ik kan mij ook niet herinneren welke informatie ik concreet aan heb verstrekt, ik weet wel dat ik een brochure van Bank Labouchere heb gegeven waarin het product werd omschreven en welke groei het product zou doormaken en waarin voorbeelden stonden. Over de financiële situatie van heb ik destijds niet doorgevraagd. Dat wil zeggen: ik heb niet gevraagd naar hun inkomenspositie of uitgavepatroon. vertelde mij dat ze spaargeld hadden dat ze voor hun oude dag wilden inzetten. Destijds ging de advisering zo. Nu gaat dat heel anders. Over het gesprek met de accountmanager van Labouchere kan ik mij niet meer herinneren of er tips en tricks werden gegeven over de verkoop van de producten. (…) Labouchere was niet op de hoogte over de wijze waarop [tussenpersoon01] de producten adviseerde aan de klanten. Ze hebben nooit een gesprek met de klant bijgewoond. De betreffende producten waren destijds booming en werden als
interessant aangeprezen in de trend van 'neem mee in uw tas en adviseer het product bij uw klant'. De bank heeft zich nooit bemoeid met de wijze waarop wij de producten aan de klant adviseren. (…) Over de uitleg die ik destijds heb gegeven ten aanzien van de werking van de
overeenkomsten, dat wil zeggen hoe het product in elkaar zat, kan ik mij de hoofdlijnen nog herinneren. Ik heb aangegeven dat er een eenmalige storting plaats zou vinden en dat daarna na een aantal jaren een maandbedrag diende te worden betaald, waarvan de hoogte
afhankelijk was van het rendement van de aandelen. Ik kan mij niet herinneren of ik ook
verteld heb dat het product voorzag in een lening. De risico's heb ik benoemd. Destijds
stegen de aandelen alleen maar. Het accent lag op de stijging van de aandelen, en niet op de daling, maar ik weet zeker dat ik de mogelijkheid van de koersdaling heb genoemd. Ik heb
mij niet als deskundige op het gebied van beleggingen gepresenteerd aan ,
maar ik denk wel dat ik meer van beleggingen wist dan . (…) Ik kan mij niet herinneren of de accountmanager destijds heeft gezegd om de producten te verkopen of te adviseren. (…)”.
4.12.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser01] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eiser01] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser01] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser01] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.13.
[eiser01] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser01] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser01] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met [eiser01] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser01] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser01] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser01] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser01] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser01] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.15. Uit het voorgaande volgt dat [eiser01] niets meer aan Dexia is verschuldigd en dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [eiser01] is verschuldigd. Het voorgaande betekent dat het verstekvonnis wordt vernietigd.
4.16.
Wat Dexia nog aan [eiser01] is verschuldigd, kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser01] , behoudens het daarin berekende fiscaal voordeel, niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. [eiser01] heeft bij conclusie van dupliek bewijsstukken overgelegd waaruit volgens [eiser01] volgt dat Dexia het verkeerde belastingtarief (50%) heeft gebruikt. Dexia heeft deze stellingen niet meer weersproken, zodat uitgegaan wordt van het door [eiser01] berekende bedrag van € 949,79. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.17.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren van [eiser01] niet inhoudelijk besproken te worden. De vorderingen van Dexia zullen worden toegewezen als na te melden. Omdat [eiser01] inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). Voor de akte van [eiser01] wordt geen salaris toegekend, nu deze geen bijzondere inhoud heeft. De proceskosten van [eiser01] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 528,00 (2 x tarief € 264,00)
- nakosten
€ 132,00
Totaal € 660,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt het vonnis van 28 december 2022 van de kantonrechter te Middelburg, gewezen onder zaaknummer 10216041 CV EXPL 22-2949;
en opnieuw rechtdoende
5.2.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [eiser01] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.16. weergegeven,
5.3.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [eiser01] tot en met heden worden vastgesteld op € 660,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.