ECLI:NL:RBZWB:2023:7984

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
BRe 20/5124 t/m 20/5128
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen IB/PVV en de gevolgen van gebrekkige administratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2011 tot en met 2015. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur voor het jaar 2011 de navorderingsaanslag tot een te hoog bedrag heeft opgelegd, en dat deze moet worden verminderd. Voor de jaren 2012 tot en met 2015 zijn de navorderingsaanslagen echter terecht opgelegd, omdat er sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Dit is het gevolg van het niet doen van de vereiste aangifte door de belanghebbende, die samen met een vennoot een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma (vof) heeft gedreven. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de navorderingsaanslagen heeft gebaseerd op redelijke schattingen van het meer genoten inkomen, en dat de belanghebbende het verzwaarde tegenbewijs niet heeft geleverd. De rechtbank verklaart de beroepen van de belanghebbende ongegrond, met uitzondering van de navorderingsaanslag voor 2011, die wordt verminderd. De rechtbank draagt de inspecteur op om het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/5124 tot en met BRE 20/5128

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. N. Wouters ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2011 tot en met 2014, de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015, en de bij die (navorderings)aanslagen in rekening gebrachte heffings- dan wel belastingrente.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig met de zaaknummers BRE 20/5129 tot en met BRE 20/5138, BRE 20/6272 en BRE 20/6273 op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens belanghebbende: belanghebbende, zijn gemachtigde, en [naam 1] . Namens de inspecteur hebben aan de zitting deelgenomen: [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , en [inspecteur 4] .
1.2.
Van hetgeen op de zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht en niet tot te hoge bedragen navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2014, en een aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 aan belanghebbende heeft opgelegd. Voor alle jaren is hoofdzakelijk in geschil of belanghebbende meer inkomsten heeft genoten dan in zijn aangiften is opgenomen.
2.1.
De rechtbank is kortgezegd van oordeel dat de inspecteur voor het jaar 2011 de navorderingsaanslag IB/PVV tot een te hoog bedrag heeft opgelegd. Die navorderingsaanslag moet daarom worden verminderd en in zoverre is het beroep dan ook gegrond. De over de jaren 2012 tot en met 2015 opgelegde (navorderings)aanslagen IB/PVV zijn door de inspecteur terecht en niet tot te hoge bedragen opgelegd. Voor die jaren is namelijk sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De (navorderings)aanslagen berusten op een redelijke schatting van het meer genoten inkomen en de daarover verschuldigde belasting. Belanghebbende heeft het verzwaarde tegenbewijs niet geleverd. Ook de andere door belanghebbende aangevoerde gronden tegen die (navorderings)aanslagen slagen niet. De rechtbank verklaart die beroepen daarom ongegrond.
2.2.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende drijft samen met mevrouw [vennoot] in de periode 18 augustus 2003 tot en met 31 december 2012 een onderneming in de vorm van een vof, genaamd “ [V.O.F.] ” (de vof). 75 procent van de winst van de vof komt toe aan belanghebbende en 25 procent van de winst aan [vennoot] .
3.1.
De activiteiten van de vof bestaan hoofdzakelijk uit het fokken en verhandelen van hondenpups.
3.2.
In de administratie van de vof zijn voor de jaren 2011 en 2012 de volgende aantallen aan gefokte, ingekochte, overleden en verkochte honden aangegeven:
2011
2012
Eigen gefokte pups
215
269
Ingekochte pups
3.892
4.307
Saldo gefokte en ingekochte pups
4.107
4.576
Overleden pups
234
323
Verkochte pups
3.868
4.239
Saldo overleden en verkochte pups
4.102
4.562
3.3.
Op 1 januari 2013 is de vof geruisloos ingebracht in [B.V. 1] en [B.V. 2] (hierna samen: de BV’s). De BV’s vormen vanaf 1 januari 2015 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
3.4.
Belanghebbende houdt 73 procent van de aandelen van [B.V. 2] en [vennoot] de overige 27 procent. [B.V. 2] houdt op haar beurt alle aandelen van [B.V. 1] Verder zijn belanghebbende en [vennoot] blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel tot 13 april 2016 de bestuurders van [B.V. 2] .
3.5.
Belanghebbende heeft, zonder dat hij daartoe is uitgenodigd, aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 71.554.
3.6.
Voor de jaren 2012 tot en met 2015 is belanghebbende wel uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV. Belanghebbende heeft in die jaren aangifte gedaan naar de volgende bedragen:
2012
2013
2014
2015
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
€ 56.492
€ 54.648
€ 56.531
€ 57.586
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2)
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
€ 6.765
€ 3.455
Verzamelinkomen
€ 56.492
€ 61.413
€ 59.986
€ 57.586
3.7.
De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2014 opgelegd overeenkomstig de ingediende aangiften. De voor de jaren 2011 tot en met 2014 verschuldigde IB/PVV bedraagt € 26.469 (2011), € 16.332 (2012), € 18.592 (2013) en € 18.939 (2014).
3.8.
Vervolgens is naar (onder meer) belanghebbende een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Er heeft in dat kader op 11 april 2016 een doorzoeking plaatsgevonden, waarbij verschillende gegevens in beslag zijn genomen. Op grond van artikel 55 van de algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is informatie uit dit onderzoek met de inspecteur gedeeld. Ook heeft de inspecteur gegevens van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) verkregen.
3.9.
De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld bij de vof en de BV’s, waarin onder meer ook de aanvaardbaarheid van de door belanghebbende ingediende aangiften IB/PVV voor de jaren 2011 tot en met 2015 zijn onderzocht. Na afronding van het onderzoek zijn de bevindingen vastgelegd in een tweetal controlerapporten die aan belanghebbende zijn toegezonden.
3.10.
Nog voordat het controlerapport voor de vof definitief was, heeft de inspecteur aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV over 2011 opgelegd in verband met het naderen van het einde van de navorderingstermijn. Met de navorderingsaanslag IB/PVV over 2011 is de aangegeven winst (€ 95.081) met € 297.308 gecorrigeerd tot € 392.389 (voor toepassing van de ondernemersaftrek en MKB-winstvrijstelling (de ondernemersfaciliteiten)). De navorderingsaanslag IB/PVV 2011 is opgelegd naar een gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 333.185. Bij de navorderingsaanslag is verder € 23.298 heffingsrente in rekening gebracht.
3.11.
Vervolgens heeft de inspecteur naar aanleiding van het boekonderzoek voor de vof over de jaren 2011 en 2012 een controlerapport uitgebracht, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“3.14 Goederenbeweging

Aan de hand van de financiële administratie van [V.O.F.] hebben wij als controlerend ambtenaren getracht een goederenbeweging op te zetten ter controle van de juistheid en volledigheid van de in de administratie geboekte omzet. Als gevolg van de legio gebreken in de financiële administratie, zoals vermeld in dit rapport, is dit niet mogelijk gebleken. De registratie van een uniek microchipnummer voor een pup, waardoor het eenvoudig zou moeten zijn om de pup te kunnen volgen vanaf geboorte/inkoop tot en met sterfte/verkoop, is pas met ingang van 1 april 2013 ingevoerd. Pups werden voorheen ook al gechipt, echter een wettelijke registratieverplichting ontbrak.
Over de jaren 2011 en 2012 zijn niet bekend de aantallen, ras en paspoort- en chipnummers van de aanwezige honden op balansdatum. Verder wordt op de inkoop- en verkoopfacturen alleen melding gemaakt van de aantallen inkopen en verkopen zonder enige specificatie van ras en paspoort- en chipnummers van de geleverde honden, waarbij verder door ons controlerend ambtenaren wordt opgemerkt dat op diverse inkoopfacturen de aantallen worden ingevuld door de heer [vader belanghebbende] . Eveneens is ook niet bekend hoeveel pups er daadwerkelijk zijn geboren en gestorven binnen [V.O.F.] . Door belastingplichtigen is hier geen enkele registratie in aantallen van bijgehouden c.q. door ons aangetroffen.
De door het [B.V. 3] te [plaats 2] opgehaalde kadavers worden uitsluitend gefactureerd in kilogrammen in plaats van stuks zonder verder aan te geven welke diersoort het betreft. Naast honden houden de heer [belanghebbende] en mevrouw [vennoot] privé ook dieren zoals pluimvee, vogels, struisvogels en zelfs een dromedaris.
Om een indicatie te krijgen omtrent de juistheid en volledigheid van de aangegeven verkopen honden kunnen diverse benaderingen leidend zijn, zoals het Traces-systeem, de verstrekte puppypakketten (ingeleverde relatiekaarten), de paspoorten, de microchips en de entingen. Ongeacht welke benadering wij als controlerend ambtenaren ook kiezen leidt dit telkenmale niet tot een aansluiting met hetgeen aan verkopen is verantwoord in de financiële administratie.
Wij komen tot de volgende aansluitingsverschillen die duiden op meer omzet:
Meer verkochte honden o.b.v.:
2011
2012
Traces (hoofdstuk 3.5)
1.879 stuks
505 stuks
Puppypakketten (hoofdstuk 3.6)
1.540 stuks
1.006 stuks
Paspoorten (hoofdstuk 3.11)
1.500 stuks
1.684 stuks
Microchips (hoofdstuk 3.12)
geen info
7.044 stuks
Entingen (hoofdstuk 3.13)
2.218 stuks
1.162 stuks
Gekeken naar de microchips geeft dit het beeld dat verkopen microchips in het boekjaar 2012 niet zijn verantwoord in de financiële administratie, daar deze een erg grote afwijking heeft ten opzichte van de overige cijferopstellingen. Met betrekking tot het maken van een theoretische omzetbepaling is het naar onze mening dan ook niet reëel het geconstateerde verschil in microchips als basis te nemen.
Voor de theoretische berekening hebben wij als controlerend ambtenaren ervoor gekozen uit te gaan van het aantal paspoorten en wel om de volgende redenen:
  • Mogelijk dat niet alle leveringen vanuit Hongarije in Traces zijn gemeld of dat in het systeem Traces te lage aantallen zijn aangegeven;
  • Mogelijk dat met betrekking tot verkochte pups aan particulieren in Duitsland en België geen relatiekaart voor Royal Canin is ingevuld;
  • Onder de entingen zijn ook entingen voor rabiës en hondsdolheid verantwoord alsmede dat, indien sprake is van eigen fok, mogelijk meer dan 2 entingen per pup zijn verstrekt. Daarnaast kan het ook zo zijn dat de ingekochte pups bij belastingplichtigen geen enting hebben gehad omdat deze direct worden doorverkocht aan andere handelaren;
  • Alle ingekochte honden uit Hongarije zijn voorzien van een paspoort. Dit paspoort dient te allen tijde bij de hond te blijven.
Door de paspoorten als basis te nemen voor een theoretische berekening benaderen wij als controlerend ambtenaren, naar onze mening, het dichtst de werkelijkheid bij de onderneming van belastingplichtigen.
Voor de theoretische berekening van de correctie omzet niet geboekte verkopen pups gaan we uit van 1.500 meer verkopen pups in het jaar 2011 en 1.684 meer verkopen pups in het jaar 2012.
[….]
4.1
Vaste activa – grond en gebouwen
Op 7 december 2011 wordt op grootboekrekening 20 Gebouwen en verbouwingen een bedrag geactiveerd ad € 1.390 exclusief € 264,10 omzetbelasting met de omschrijving “gewoon architecten”. Het betreft [factuurnummer] en betreft het project 06011 Oprichten van een paardenverblijf aan de [woonadres 2] te [plaats 3] . Binnen de vennootschap is sprake van de handel in honden. Het houden van paarden is een privé aangelegenheid van belastingplichtigen. De kosten voor het oprichten van een paardenverblijf kunnen dan ook niet ten laste van het resultaat komen binnen de vennootschap. De factuur is in de Staat van de vaste activa, hoofdstuk 3.1 van de jaarrekening, opgenomen in het bedrag € 3.857 met omschrijving Architect. Het afschrijvingspercentage bedraagt 10%. In het jaar 2011 is een bedrag van € 96 afgeschreven. Hiervan heeft € 1.390/€ 3.857 x € 96 = € 35 betrekking op het paardenverblijf. In het jaar 2012 is een bedrag van € 386 afgeschreven. Hiervan heeft € 1.390/€ 3.857 x € 386 = € 139 betrekking op het paardenverblijf.
Tijdens het boekenonderzoek heeft de advocaat van [V.O.F.] , mevr. mr. N. Wouters , aangegeven dat ook de handel in paarden benoemd is als activiteit van de vennootschap bij de Kamer van Koophandel. Dientengevolge dienen de kosten volgens haar wel ten laste van het resultaat van de onderneming te komen.
Volgens verkregen info, opgevraagd bij KWPN, was de heer [belanghebbende] per
1 januari 2011 in het bezit van diverse paarden. Desondanks worden op de beginbalans alsmede de eindbalans 2011 van [V.O.F.] de aanwezige paarden niet geactiveerd. Ook andere kosten als hooi, hoefverzorging, dekgelden, aankopen alsmede verkoopopbrengsten zijn niet terug te vinden in de financiële administratie. Hiermee geven belastingplichtigen naar onze mening ook zelf aan dat de paarden niet als ondernemingsactiviteit aangemerkt worden. Ook in opvolgende jaren komen genoemde opbrengsten, inkopen en/of kosten betrekking hebbend op paarden niet op de balans c.q. resultatenrekeningen voor.

De correctie voor de inkomstenbelasting 2011 bedraagt € 35.

De correctie voor de inkomstenbelasting 2012 bedraagt € 139.

[…]
5.1
Omzet verkopen honden
Zoals gesteld kan de financiële administratie niet dienen als basis voor enig ingediende fiscale aangifte. De omzetcorrectie wordt theoretisch berekend.
Goederenverloop
Wat betreft de goederenbeweging is aansluiting gezocht bij de aankopen paspoorten (zie hoofdstuk 3.14). Dit resulteert in 1.500 meer verkopen pups in 2011 en 1.684 meer verkopen pups in 2012.
Daar een ondernemer bij levering aan een andere ondernemer verplicht is een factuur op te maken en uit te reiken, ligt het voor de hand dat de pups in het particuliere circuit zijn verkocht. De gemiddelde verkoopprijs van een pup aan particulieren bedraagt in 2011 en 2012 afgerond € 400.
De correctie voor de inkomstenbelasting 2011 bedraagt 1.500 x € 400 x 100/119 is € 504.201.
De correctie voor de inkomstenbelasting 2012 over de periode 1 januari tot en met 30 september bedraagt 1.684 x € 400 x 100/119 x 9/12 is € 424.537.
De correctie voor de inkomstenbelasting 2012 over de periode 1 oktober tot en met 31 december bedraagt 1.684 x € 400 x 100/121 x 3/12 is € 139.173.
De totale correctie voor de inkomstenbelasting 2012 is € 424.537 + € 139.173 is € 563.710.
[…]
5.2
Te laag aangegeven omzet particuliere verkopen
Middels diverse derden onderzoek is vastgesteld dat de omzet particulieren niet voor de juiste bedragen is verantwoord in de financiële administratie. Met betrekking tot het jaar 2011 is de afwijking 9,1% en met betrekking tot het jaar 2012 is de afwijking 7,2%.
De verantwoordde omzet particulieren 2011 bedraagt € 146.743,69 exclusief omzetbelasting en de verantwoordde omzet particulieren 2012 bedraagt € 192.091,61 exclusief omzetbelasting.
De correctie voor de inkomstenbelasting 2011 bedraagt € 146.743 * 9,1% is € 13.354.
De correctie voor de inkomstenbelasting 2012 bedraagt € 192.091 * 7,2% is € 13.830.
[…]
5.3
Omzet microchips
In het jaar 2012 worden in de maanden mei en oktober 11.260 microchips (tweemaal 5.280 stuks) gekocht. Hiervan worden er in oktober 4.000 doorverkocht aan [Kft] .. Daarnaast worden er 200 doorverkocht aan [B.V. 4] en 16 doorverkocht aan [B.V. 5] .
Per saldo blijven er in het jaar 2012 derhalve 7.044 microchips over.
De pups die worden ingekocht vanuit Hongarije zijn reeds voorzien van een microchip. Ervan uitgaande dat bij de paspoorten (1.684 stuks) een microchip benodigd is en belastingplichtige nog een aantal microchips per einde boekjaar in voorraad heeft (stel 80 stuks) kan gesteld worden dat er 5.280 microchips zijn doorverkocht. De inkoopprijs van 5.280 microchips bedraagt € 1,20 per stuk excl. omzetbelasting. Belastingplichtige heeft in oktober 4.000 microchips doorverkocht aan [Kft] voor € 2,10 per stuk excl. omzetbelasting. Uitgaande van deze verkoopprijs bedraagt de omzet 5.280 * € 2,10 is € 11.088 exclusief omzetbelasting. We gaan ervan uit, in verband met het tarief omzetbelasting, dat deze vóór 1 oktober 2012 zijn verkocht.

De correctie voor de inkomstenbelasting 2012 bedraagt € 11.088.

[…]
5.4
Bedrijfskosten
In het jaar 2011 worden kosten bij [verkeersschool] voor vakbekwaamheid chauffeur verantwoord veetransport (eendaagse opleiding + examen) voor de heer [naam 2] , [woonadres 1] ten laste van het resultaat gebracht. De heer [naam 2] is niet in (loon)dienst bij de vennootschap, waardoor een zakelijk belang voor het opvoeren van deze kosten voor de vennootschap ontbreekt. Deze kosten kunnen dan ook niet ten laste van het resultaat van de vennootschap worden gebracht.

De correctie voor de inkomstenbelasting 2011 bedraagt € 325.

[…]
5.5
Kosten dierenarts en voeders paarden en pluimvee
Binnen de vennootschap wordt gebruik gemaakt van de diensten van [dierenarts] . Op de facturen van deze dierenarts zien we kosten voorkomen welke zijn toe te schrijven aan de paarden. Dit betreft bijvoorbeeld Imaverol 1.000ML, Lincomycine-spectinomycine 1,5KG, Doxycline 50% Dopharma 1KG, Tribrissen pasta 37,5GR, Horseminth pasta 26G en Catosal 100ML. De bedrijfsactiviteiten van de vennootschap is handel in honden. De kosten voor paarden zijn een privé aangelegenheid van belastingplichtige. De dierenartskosten voor de paarden kunnen niet ten laste van het bedrijfsresultaat worden gebracht. In het jaar 2011 is een bedrag van € 988 ten laste van het resultaat gebracht tegen 0% omzetbelasting. In het jaar 2012 is een bedrag van € 1.443 ten laste van het resultaat gebracht tegen 0% omzetbelasting. Bij [B.V. 6] uit [plaats 5] worden voeders gekocht voor pluimvee. Dit betreft in 2011 € 123 exclusief € 7 omzetbelasting en in 2012 € 626 exclusief € 63 omzetbelasting. We hebben vastgesteld dat met regelmaat niet de juiste omschrijving op de factuur wordt vermeld. Zo wordt op de factuur van 26-11-2012 vermeld dat er krullen zijn afgenomen terwijl uit de factuur van 06-12-2012 blijkt dat dit [B.V. 7] betreft.
Belastingplichtige dient ervoor zorg te dragen dat de juiste omschrijving van het afgenomen goed op de factuur wordt vermeld!

De correctie voor de inkomstenbelasting 2011 bedraagt € 1.111.

De correctie voor de inkomstenbelasting 2012 bedraagt € 2.069.

[…]
5.6
Gebruik privé auto
Belastingplichtige boekt in het jaar 2011 een bedrag van € 684 voor het zakelijk gebruik van de privé auto. Het zakelijk gebruik betreft 3.600 km à € 0,19 per kilometer. In de financiële administratie is geen enkele onderbouwing aangetroffen van de 3.600 kilometer om de juistheid van het zakelijk gebruik te kunnen vaststellen.

De correctie voor de inkomstenbelasting 2011 bedraagt € 684.”

3.12.
Verder heeft de inspecteur naar aanleiding van het boekenonderzoek bij de BV’s over de jaren 2013 tot en met 2015 ook een controlerapport uitgebracht, waarin onder meer de volgende conclusies zijn genomen:

“7.1 Omzet

Zoals gesteld kan de financiële administratie van [B.V. 1] niet dienen als basis voor enig ingediende fiscale aangifte. De omzetcorrectie wordt theoretisch berekend.
Goederenbeweging
Wat betreft de goederenverloop is besloten aansluiting te zoeken bij de aankopen paspoorten (zie hoofdstukken 5.13 en 5.18). Dit resulteert in 2.100 meer verkopen pups in 2013, 800 meer verkopen pups in 2014 en 1.240 meer verkopen pups in 2015.
Omdat een ondernemer bij levering aan een andere ondernemer verplicht is een factuur uit te reiken ligt het voor de hand dat de pups in het particuliere circuit zijn verkocht. De gemiddelde verkoopprijs aan particulieren bedraagt in 2013, 2014 en 2015 afgerond € 400 per pup.
De correctie voor de vennootschapsbelasting 2013 bedraagt 2.100 x € 400 x 100/121 is € 694.215
De correctie voor de vennootschapsbelasting 2014 bedraagt 800 x € 400 x 100/121 is € 264.462
De correctie voor de vennootschapsbelasting 2015 bedraagt 1.240 x € 400 x 100/121 is € 409.917
De correctie voor de omzetbelasting 2013 bedraagt 2.100 x € 400 x 21/121 is € 145.785
De correctie voor de omzetbelasting 2014 bedraagt 800 x € 400 x 21/121 is € 55.537
De correctie voor de omzetbelasting 2015 bedraagt 1.240 x € 400 x 21/121 is € 86.082
Het totale bedrag van de omzetcorrectie is aan de vennootschap onttrokken. Er is sprake van een uitdeling ten behoeve van de directeuren/grootaandeelhouders, de heer [belanghebbende] en mevrouw [vennoot] .
De correctie voor de inkomstenbelasting 2013 (box 2) van [belanghebbende] bedraagt 50% van (2.100 x € 400) is € 420.000
De correctie voor de inkomstenbelasting 2014 (box 2) van [belanghebbende] bedraagt 50% van (800 x € 400) is € 160.000
De correctie voor de inkomstenbelasting 2015 (box 2) van [belanghebbende] bedraagt 50% van ( 1.240 x € 400) is € 248.000
[…]
7.2
Te laag aangegeven omzet particuliere verkopen
Middels derdenonderzoeken is vastgesteld dat de omzet particulieren niet voor juiste bedragen is verantwoord in de financiële administratie. Aan particulieren is gevraagd wat zij voor de aankoop van hun pup betaald hebben. De verkregen informatie is vergeleken met hetgeen in de financiële administratie van de vennootschap is verantwoord. Hierbij is vastgesteld dat met grote regelmaat de verantwoorde omzet in de administratie van [B.V. 1] afwijkt van de werkelijk ontvangen bedragen. We hebben deze afwijking omgezet in een percentage van de omzet. Met betrekking tot het jaar 2013 is de afwijking 9,9% op 39 reacties, met betrekking tot het jaar 2014 is de afwijking 9,9% op 26 reacties en met betrekking tot het jaar 2015 is de afwijking 14,8% op 30 reacties.
De verantwoorde omzet particulieren 2013 bedraagt € 229.512,39, de verantwoorde omzet particulieren 2014 bedraagt € 301.289,25 en de verantwoorde omzet particulieren 2015 bedraagt € 360.247,90. Alle genoemde bedragen zijn exclusief omzetbelasting.
De correctie voor de vennootschapsbelasting 2013 bedraagt € 229.512 x 9,9% is € 22.721
De correctie voor de vennootschapsbelasting 2014 bedraagt € 301.289 x 9,9% is € 29.827
De correctie voor de vennootschapsbelasting 2015 bedraagt € 360.247 x 14,8% is € 53.316

De correctie voor de omzetbelasting 2013 bedraagt € 22.721 x 21% is € 4.771

De correctie voor de omzetbelasting 2014 bedraagt € 29.827 x 21% is € 6.263
De correctie voor de omzetbelasting 2015 bedraagt € 53.316 x 21% is € 11.196
Het totale bedrag van de omzetcorrectie is aan de vennootschap onttrokken. Er is sprake van een uitdeling ten behoeve van de directeuren/grootaandeelhouders, [belanghebbende] en mevrouw [vennoot] .
De correctie voor de inkomstenbelasting 2013 (box 2) van [belanghebbende] bedraagt 50% van (€ 22.721 + € 4.771) is € 13.746
De correctie voor de inkomstenbelasting 2014 (box 2) van [belanghebbende] bedraagt 50% van (€ 29.827 + € 6.263) is € 18.045
De correctie voor de inkomstenbelasting 2015 (box 2) van [belanghebbende] bedraagt 50% van (€ 53.316 + € 11.196) is € 32.256
[…]
7.3
Niet geboekte inkopen
In de administratie van [Kft] . is vastgesteld dat op 22 maart 2013
een factuur met [nummer 1] wordt opgemaakt voor [B.V. 1]
betreffende verkoop honden voor een bedrag van 1.304.750 HUF hetgeen
overeenkomt met een bedrag van € 4.278, welk bedrag niet in de administratie
van [B.V. 1] is opgenomen.
Op 1 juli 2015 zijn door [Kft] 84 pups geleverd. Dat de levering
heeft plaatsgevonden is af te leiden uit een Traces melding, een CMR formulier
ondertekend door [belanghebbende] en een volledig gespecificeerd WhatsApp bericht
van aantallen en soorten honden (ras) afkomstig van [directeur] van [Kft]
Tevens zijn de vermelde pups op het Traces formulier door [B.V. 1]
ook in het I&R systeem gemeld. Inkopen van [Kft] .
worden door [B.V. 1] contant voldaan. Met betrekking tot deze levering
van 1 juli 2015 is geen inkoop aangetroffen in de financiële administratie. Aan de
hand van de factuurnummers van de inkoopfacturen van [Kft] . is
vastgesteld dat deze levering is gefactureerd onder [nummer 2] , aan
[B.V. 1] voor een bedrag ad € 11.760. In de administratie van [Kft]
is vastgesteld dat het bedrag contant werd voldaan.

De correctie voor de vennootschapsbelasting 2013 bedraagt € -4.278

De correctie voor de vennootschapsbelasting 2015 bedraagt € -11.760

De correctie voor de inkomstenbelasting 2013 (box 2) van [belanghebbende]

bedraagt 50% van € 4.278 is € -2.139
De correctie voor de inkomstenbelasting 2015 (box 2) van [belanghebbende]
bedraagt 50% van € 11.760 is € -5.880
[…]
7.4
Kosten paarden en pluimvee
Binnen de vennootschap wordt gebruik gemaakt van de diensten van [dierenarts] uit [plaats 4] (België). Op de facturen van deze dierenarts zien we kosten voorkomen die zijn toe te schrijven aan paarden. Dit betreft bijvoorbeeld Ventipulmin, Tribrissen pasta en Horseminth pasta.
Daarnaast worden bij [B.V. 6] uit [plaats 5] voeders afgenomen voor pluimvee en strooisel voor paarden zoals vlas, sierhoenderkorrel, legkorrel, Euro papegaai, Grote parkiet VL, etc.
De bedrijfsactiviteiten van de vennootschap is handel in honden. Bij de Kamer van Koophandel staat als activiteit van de onderneming tevens handel in paarden en ezels geregistreerd. Op geen enkele balans van de vennootschap is een voorraad paarden respectievelijk ezels opgenomen. Ook zien we, met uitzondering van een eenmalige inkoop en verkoop van 10 pony’s in het boekjaar 2013, geen inkopen en verkopen paarden en/of ezels in de financiële mutaties. Op naam van [belanghebbende] staan wel paarden geregistreerd bij de Irish Cob Society, Nederlands Rijpaarden- en Ponystamboek en de Nederlands Mini Paarden Registratie Stamboek.
Gezien de gemaakte kosten is er daadwerkelijk sprake van paarden, echter niet bedrijfsmatig binnen [B.V. 1] De kosten voor paarden en pluimvee zijn een privé aangelegenheid van de heer [belanghebbende] . De kosten voor de paarden en pluimvee kunnen dan ook niet ten laste van het bedrijfsresultaat worden gebracht. In het jaar 2013 is een bedrag van € 5.982 ten laste van het bedrijfsresultaat gebracht alsmede € 411 omzetbelasting als voorbelasting in mindering gebracht op de verschuldigde omzetbelasting. In het jaar 2014 is een bedrag van € 4.933 ten laste van het bedrijfsresultaat gebracht alsmede € 325 omzetbelasting als voorbelasting in mindering gebracht op de verschuldigde omzetbelasting en in 2015 is een bedrag van € 4.091 ten laste van het bedrijfsresultaat gebracht alsmede € 325 omzetbelasting als voorbelasting in mindering gebracht op de verschuldigde omzetbelasting.
Nu privé kosten ten onrechte ten laste van het bedrijfsresultaat zijn gebracht is er sprake van een uitdeling.
De uitdeling voor het jaar 2013 bedraagt € 5.982 vermeerderd met € 411 omzetbelasting is € 6.393. De uitdeling voor het jaar 2014 bedraagt € 4.933 vermeerderd met € 325 omzetbelasting is € 5.258. De uitdeling voor het jaar 2015 bedraagt € 4.091 vermeerderd met € 325 omzetbelasting is € 4.416. Het aandeel in de uitdeling is voor de heer [belanghebbende] 50% en voor mevrouw [vennoot] 50%.

De correctie voor de vennootschapsbelasting 2013 bedraagt € 5.982

De correctie voor de vennootschapsbelasting 2014 bedraagt € 4.933
De correctie voor de vennootschapsbelasting 2015 bedraagt € 4.091

De correctie voor de omzetbelasting 2013 bedraagt € 411

De correctie voor de omzetbelasting 2014 bedraagt € 325
De correctie voor de omzetbelasting 2015 bedraagt € 325
De correctie voor de inkomstenbelasting (box 2) 2013 voor [belanghebbende] bedraagt € 3.197
De correctie voor de inkomstenbelasting (box 2) 2014 voor [belanghebbende] bedraagt € 2.629
De correctie voor de inkomstenbelasting (box 2) 2015 voor [belanghebbende] bedraagt € 2.208
3.13.
De inspecteur heeft vervolgens overeenkomstig de resultaten uit de boekenonderzoeken, de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2014 en de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 aan belanghebbende opgelegd.
3.14.
De navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 is vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 449.639. Over dat inkomen is € 220.768 IB/PVV verschuldigd. Bij de navorderingsaanslag is verder € 39.013 belastingrente in rekening gebracht.
3.15.
De navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 is vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 483.477. Over dat inkomen is € 124.108 IB/PVV verschuldigd. Bij de navorderingsaanslag is verder € 16.706 belastingrente in rekening gebracht.
3.16.
De navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 is vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 218.456. Over dat inkomen is € 53.802 IB/PVV verschuldigd. Bij de navorderingsaanslag is verder € 4.125 belastingrente in rekening gebracht.
3.17.
De aanslag IB/PVV voor het jaar 2015, is in afwijking van de aangifte, vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 307.234. Hierover is een bedrag aan IB/PVV van € 80.121 verschuldigd. Bij aanslag is verder € 4.909 belastingrente in rekening gebracht.
3.18.
De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2011, 2013, 2014, en de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd. Het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 is gegrond verklaard, waarbij tevens een kostenvergoeding is toegekend.
3.19.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de in 3.18 genoemde beslissing van de inspecteur.
3.20.
Ook de BV’s hebben beroep ingesteld tegen de aan hen opgelegde navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2013 tot en met 2015. Die beroepen zijn geregistreerd onder de zaaknummers BRE 20/5135, 20/5136 en 20/5137. Op dezelfde dag als deze uitspraak, heeft de rechtbank in die beroepen uitspraak gedaan.

Motivering

4. Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling of de navorderingsaanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2014 en de aanslag IB/PVV 2015 terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd, behandelt zij allereerst de stellingen van belanghebbende dat de inspecteur jegens hem vooringenomen heeft gehandeld en voor de jaren 2011 en 2012 het verdedigingsbeginsel heeft geschonden.
[ambtenaar 1] en [ambtenaar 2]
4.1.
Belanghebbende heeft kortgezegd aangevoerd dat de ambtenaren [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] een dubbelrol vervulden door hun betrokkenheid zowel bij het strafrechtelijk proces als de fiscale procedure en die dubbelrol hebben misbruikt. Zij hebben namelijk jegens belanghebbende vooringenomen gehandeld. Die vooringenomenheid volgt onder meer uit verschillende opmerkingen die de betreffende ambtenaren over het onderzoek (intern) hebben gemaakt, en hun rol bij het hoorgesprek in bezwaar, aldus belanghebbende.
4.2.
De rechtbank komt hierover tot het volgende oordeel. Het enkele feit dat de ambtenaren [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] betrokken waren bij zowel het strafrechtelijk onderzoek als het opleggen van de onderhavige belastingaanslagen en de behandeling van de hiertegen gerichte bezwaren, is onvoldoende voor het oordeel dat deze ambtenaren in de fiscale procedure niet onbevooroordeeld jegens belanghebbende kunnen handelen. Dat zou anders zijn indien de ambtenaren hun dubbelrol hebben misbruikt, dan wel de aan hun toekomende bevoegdheden voor een ander doel hebben gebruikt dan waarvoor deze aan hun zijn toebedeeld. De rechtbank ziet in de stukken van het dossier, waaronder ook de twee bijlagen waar belanghebbende in dit kader expliciet op heeft gewezen, echter geen aanleiding voor het oordeel dat de ambtenaren [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] op een oneigenlijke wijze gebruik hebben gemaakt van hun dubbelrol. Het beroep van belanghebbende kan daarom in zoverre niet slagen.
Verdedigingsbeginsel
4.3.
Belanghebbende voert verder aan dat hij geen reële termijn heeft gekregen om te reageren op het concept controlerapport van 30 november 2017 dat de inspecteur had opgesteld inzake de vof. De inspecteur heeft namelijk belanghebbende daar maar een termijn van tien dagen voor gegeven. Dat was te kort, en leidt daarom tot strijd met het verdedigingsbeginsel, aldus belanghebbende.
4.4.
In het arrest van 9 november 2018 heeft de Hoge Raad over het verdedigingsbeginsel het volgende overwogen:
“2.5.3. Het middel gaat uit van de opvatting dat het verdedigingsbeginsel niet geldt in gevallen waarin (i) de toegepaste nationale belastingwetgeving niet uitvoering geeft aan het recht van de Unie, en (ii) evenmin aan de orde is of de toepassing van de nationale belastingwetgeving een – al dan niet gerechtvaardigde - beperking inhoudt van de in het VWEU neergelegde verkeersvrijheden. Het middel slaagt in zoverre, omdat die opvatting juist is (vgl. HvJ 8 november 2012, Iida, C-40/11, ECLI:EU:C:2012:691, punten 77 tot en met 82, HvJ 30 april 2014, Pfleger, C-390/12, ECLI:EU:C:2014:281, punten 33 tot en met 36, en HvJ 6 maart 2018, SEGRO en Horváth, C‑52/16 en C‑113/16, ECLI:EU:C:2018:157, punten 127 en 128).” [1]
4.5.
Omdat de correcties met betrekking tot de IB/PVV 2011 en 2012 in dit geval zuiver nationale aangelegenheden betreffen, is het verdedigingsbeginsel niet aan de orde. Het beroep op het verdedigingsbeginsel kan daarom niet slagen.
4.6.
Voor zover belanghebbende stelt dat de geboden korte reactietermijn leidt tot een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, slaagt ook dat beroep niet. De rechtbank acht de termijn waarin belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om op het conceptrapport van het boekenonderzoek bij de vof te reageren, namelijk niet zodanig kort dat sprake zou zijn van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. De beroepen kunnen daarom in zoverre ook niet slagen.
Navorderingsaanslagen 2011 en 2012
4.7.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de inspecteur de navorderingsaanslagen over de jaren 2011 en 2012 terecht en niet tot te hoge bedragen heeft opgelegd. De rechtbank behandelt deze jaren hierna afzonderlijk omdat voor het jaar 2011 belanghebbende, in tegenstelling tot het jaar 2012, niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV.
2011
4.8.
Voor het jaar 2011 is omkering en verzwaring van de bewijslast niet aan de orde. Voor dat jaar is namelijk geen informatiebeschikking aan belanghebbende opgelegd en ook is van het niet doen van de vereiste aangifte geen sprake, omdat tussen partijen vaststaat dat belanghebbende niet was uitgenodigd tot het doen van aangifte hetgeen toentertijd wettelijk vereist was. [2]
Dat betekent dat de inspecteur, die stelt dat belanghebbende in het jaar 2011 meer inkomen heeft genoten dan hij in zijn aangifte heeft aangegeven, die stelling, bij betwisting door belanghebbende, aannemelijk moet maken.
4.9.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat bij de vof € 519.710 meer omzet in aanmerking moet worden genomen. Dat bedrag bestaat uit:
  • i) € 504.201 wegens meer verkochte honden aan particulieren;
  • ii) € 13.354 wegens te laag aangegeven bedragen aan omzet van particulieren;
  • iii) € 35 wegens ten onrechte afschrijving van grond/gebouwen van een paardenverblijf;
  • iv) € 325 aan ten onrechte opgevoerde kosten voor een opleiding veetransport;
  • v) € 1.111 aan ten onrechte opgevoerde (dierenarts)kosten voor paarden en pluimvee; en
  • vi) € 684 aan ten onrechte opgevoerde autokosten.
Van die omzet moet 75 procent bij belanghebbende als winst uit onderneming in het jaar 2011 in aanmerking worden genomen, aldus de inspecteur.
(i) correcties wegens meer verkochte honden aan particulieren
4.10.
De inspecteur stelt dat de vof meer honden heeft verkocht aan particulieren dan in de administratie is verantwoord. Daartoe voert hij aan dat de administratie van de vof niet aansluit met informatie uit andere onderzochte bronnen, dat geen verifieerbare voorraadadministratie is bijgehouden, de kasadministratie niet kloppend is en verder dat de administratie ook niet te controleren is aan de hand van de inkoop- en verkoopfacturen. Gelet op het feit dat veel meer vaccinaties, chips, puppypakketten en hondenpaspoorten door de vof zijn ingekocht, dan dat eigen gefokte honden in de administratie zijn geregistreerd, neemt de inspecteur het standpunt in dat er meer honden zijn verkocht dan door de vof is aangegeven.
Belanghebbende betwist die stelling. Volgens hem zijn alle verkopen in de administratie van de vof opgenomen, en is aan de hand van de administratie bovendien een goederenbeweging op te stellen, zodat de administratie ook niet gebrekkig is.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen in het controlerapport ten aanzien van de vof is opgenomen en het hieraan ten grondslag liggende feitencomplex, de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de vof meer honden heeft verkocht dan in de administratie zijn opgenomen en waarop de aangiften zijn gebaseerd. Omdat hetgeen geadministreerd is zodanig afwijkt van de informatie die uit ieder van de controlemiddelen volgt, is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat de administratie van belanghebbende op dit punt gebreken vertoont. Die gebreken zijn zodanig dat aan de hand van de eigen administratie het opstellen van een verifieerbare goederenbeweging niet mogelijk is. Met hetgeen de inspecteur heeft gesteld over de ingekochte aantallen vaccinaties, chips, puppypakketten en hondenpaspoorten, acht de rechtbank daarom aannemelijk dat meer honden zijn verkocht dan in de administratie van de vof is opgenomen en er dus sprake is van niet opgegeven inkomen.
4.12.
De inspecteur heeft vervolgens de omzet van de door de vof meer verkochte honden geschat op € 504.201. Daaraan heeft de inspecteur ten grondslag gelegd dat het aantal meer verkochte honden moet worden gesteld op de bij de in dat jaar ingekochte hondenpaspoorten bij [firma] , te weten 1.500. Die berekenwijze benadert, in vergelijking met de andere onderzoeksmethoden, namelijk de werkelijkheid het beste, aldus de inspecteur.
Het aantal meer verkochte honden wordt door belanghebbende betwist. Enerzijds betwist hij dat een schatting gebaseerd kan worden op het aantal ingekochte hondenpaspoorten, en anderzijds stelt hij dat ook hondenpaspoorten zijn gebruikt voor eigen gefokte honden en uit het buitenland afkomstige honden, zodat het gaat om minder meer verkochte honden dan waar de inspecteur van uitgaat.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk maakt dat meer omzet is genoten, waarbij het aansluiten bij het aantal ingekochte hondenpaspoorten voor het aantal meer verkochte honden acceptabel is, ook gelet op de aanwezige andere discrepanties van de administratie ten opzichte van de puppypakketten, vaccinaties en chips. Daarvoor zijn voldoende aanknopingspunten aangevoerd in het controlerapport. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat de administratie van de vof gebrekkig is. Dat de inspecteur daarbij geen rekening heeft gehouden met de uit het buitenland afkomstige honden, acht de rechtbank gerechtvaardigd. De inspecteur heeft namelijk onbetwist gesteld dat die honden op grond van regelgeving bij export al over een paspoort moesten beschikken. Wel is de rechtbank van oordeel dat rekening moet worden gehouden met de eigen gefokte honden bij de vof (zie 3.2). De rechtbank acht namelijk aannemelijk dat de vof die honden van een paspoort voorzag. Dat aantal is in de boekhouding van de vof opgenomen, en die gegevens waren bij de inspecteur ten tijde van de het opleggen van de navorderingsaanslagen bekend. De inspecteur is daarom geslaagd in zijn bewijslast aannemelijk te maken dat 1.285 (1.500 – 215) meer honden zijn verkocht dan in de administratie zijn opgenomen.
4.14.
Vervolgens heeft de inspecteur gesteld dat het aannemelijk is dat de verkoopprijs per hond € 400 was. Belanghebbende heeft dat bedrag betwist. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de (gemiddelde) verkoopprijs van € 400 niet aannemelijk maakt. In het dossier is namelijk een stuk aanwezig waarin de inspecteur de juistheid van de verkoopprijzen uit 2011 heeft onderzocht. Uit dat stuk volgt een gemiddelde verkoopprijs van € 396 per hond. Voor een afronding van dat bedrag naar € 400 ziet de rechtbank geen reden. Gelet op voorgaande acht de rechtbank daarom een verkoopprijs van € 396 per hond aannemelijk.
4.15.
Tot slot bepleit belanghebbende dat ook met kosten van de meer verkochte honden in de berekening rekening moet worden gehouden. De inspecteur heeft die stelling betwist. Enerzijds stelt hij daartoe dat het niet ondenkbaar is dat deze kosten al in de administratie zijn opgenomen, en anderzijds heeft belanghebbende die (meer)kosten ook niet aannemelijk maakt. De rechtbank is van oordeel dat gelet op voorgaande de inspecteur terecht geen extra kosten in aanmerking heeft genomen.
4.16.
De rechtbank komt zodoende tot de conclusie dat de omzet wegens meer verkochte honden moet worden vastgesteld op € 427.613 (1.285 honden maal € 396, verminderd met de daarin begrepen 19% omzetbelasting). De rechtbank bepaalt daarom dat het resultaat van de vof voor 2011 moet worden verlaagd met € 76.588 (€ 504.201 – € 427.613).
(ii) Te laag aangegeven omzet particuliere verkopen
4.17.
De inspecteur heeft verder een derdenonderzoek verricht bij particuliere afnemers van honden bij de vof. De inspecteur heeft daartoe 69 afnemers telefonisch benaderd en gevraagd wat zij voor hun hond betaald hadden. Omdat de koopsommen volgens die derden gemiddeld genomen 9,1% hoger waren dan de koopsommen die de vof in de administratie van dezelfde verkopen had geregistreerd, heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de vof de verkoopprijzen in haar administratie tot te lage bedragen heeft aangegeven. De inspecteur heeft daarom, conform de bevindingen uit dat onderzoek, de omzet uit verkopen aan particulieren met 9,1% verhoogd.
4.18.
Belanghebbende brengt daar tegen in dat de inspecteur weliswaar aantekeningen van de gevoerde gesprekken en de door de particulieren genoemde verkoopprijzen heeft overgelegd, maar het voor hem niet mogelijk is om het verrichte derdenonderzoek te controleren. Belanghebbende trekt verder de wijze van onderzoeken in twijfel.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat de resultaten van het derdenonderzoek voldoende betrouwbaar zijn. Belanghebbende heeft diverse klachten geuit over de gang van zaken die twijfel zouden moeten zaaien over de resultaten en de gang van zaken ten aanzien van het derdenonderzoek. Belanghebbende heeft echter onvoldoende concrete aanknopingspunten verschaft waaruit volgt dat de resultaten van het derdenonderzoek onjuist zouden zijn. Om die reden houdt de rechtbank de correctie in stand.
(iii) afschrijving van grond/gebouwen van een paardenverblijf
4.20.
De inspecteur heeft een correctie bij de vof doorgevoerd omdat kosten voor een factuur die zien op het project “oprichten van een paardenverblijf aan de [woonadres 2] te [plaats 1] ” volgens hem ten onrechte ten laste van het resultaat van de vof zijn gebracht. Die kosten zijn namelijk niet zakelijk maar zien op een privéaangelegenheid, aldus de inspecteur
Belanghebbende heeft dat betwist. Volgens hem was het de bedoeling een paardenverblijf te realiseren voor verschillende dieren, waaronder in de toekomst ook paarden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het ontbreken van concrete aanknopingspunten voor de gestelde plannen het zakelijk karakter van deze kosten voor de vof ontbreekt. De inspecteur heeft de kosten voor de betreffende factuur dan ook terecht bij de vof gecorrigeerd.
(iv) kosten voor een opleiding veetransport
4.21.
Belanghebbende heeft de correctie voor de kosten van een opleiding veetransport voor de heer [naam 2] , niet betwist. De inspecteur heeft daarom die kosten terecht gecorrigeerd.
(v) kosten voor paarden en pluimvee
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur ook terecht kosten voor paarden en pluimvee heeft gecorrigeerd. Belanghebbende heeft gesteld dat kosten van een dierenarts voor paardengeneesmiddelen zakelijk zijn, omdat de paardengeneesmiddelen niet aan paarden maar aan honden binnen de onderneming zijn toegediend. De enkele stelling dat het zou kunnen dat paardengeneesmiddelen ook aan honden worden toegediend, acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat deze kosten als zakelijke kosten van de vof moeten worden aangemerkt. Ook aan de verklaring van de dierenarts in dit verband komt onvoldoende bewijskracht toe. Ook deze correcties zijn daarom terecht.
(vi) autokosten
4.23.
De inspecteur heeft tot slot kosten voor zakelijk gebruik van een auto gecorrigeerd, omdat de zakelijk met die auto gereden kilometers niet zijn onderbouwd. Belanghebbende heeft die correctie niet bestreden. De inspecteur heeft daarom die kosten terecht gecorrigeerd.
Toerekening van het resultaat van de vof
4.24.
De inspecteur heeft de correcties van het resultaat bij de vof voor de vaststelling van de winst uit onderneming bij de vennoten, voor 75 procent toegerekend aan belanghebbende, en voor 25 procent toegerekend aan [vennoot] . Die verhouding sluit aan bij de winstverdeling die belanghebbende en [vennoot] zelf ook in hun aangiften IB/PVV hebben gehanteerd (zie 3). De rechtbank heeft in de argumenten van belanghebbende geen aanleiding gezien voor het oordeel dat van die verhouding bij de navorderingsaanslag moet worden afgeweken.
4.25.
Voorgaande leidt er toe dat voor het jaar 2011 de door de inspecteur in de navorderingsaanslag gecorrigeerde winst uit onderneming (€ 392.389 voor toepassing van de ondernemersfaciliteiten) moet worden verminderd met € 57.441 tot een bedrag van € 334.948 voor toepassing van ondernemersfaciliteiten. [3] Het beroep is in zoverre gegrond.
2012
4.26.
Voor het jaar 2012 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV gedaan nadat hij daartoe door de inspecteur was uitgenodigd. De inspecteur stelt echter dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan omdat belanghebbende meer winst uit onderneming heeft behaald dan in zijn aangifte is aangegeven. Er is daarom te weinig belasting geheven zodat, aldus de inspecteur, op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Dat betekent dat belanghebbende overtuigend dient aan te tonen dat de navorderingsaanslag niet naar het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende betwist deze stelling en voert aan dat hij de aangifte naar de juiste bedragen heeft ingediend en omkering en verzwaring van de bewijslast daarom niet aan de orde is.
Vereiste aangifte
4.27.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor het onderhavige jaar geen informatiebeschikking heeft genomen. Omkering en verzwaring van de bewijslast is dan alleen aan de orde als de inspecteur aannemelijk maakt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, omdat te weinig belasting is geheven. Daar komt bij dat het niet aangegeven bedrag aan belasting in verhouding tot het verschuldigde bedrag aan belasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk moet zijn en belanghebbende zich daarvan bewust was of zich daarvan bewust moest zijn.
4.28.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat de vereiste aangifte niet is gedaan zal de inspecteur aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast feiten en omstandigheden aannemelijk moeten maken die deze conclusie rechtvaardigen. Onderdeel van zulke feiten en omstandigheden kan zijn dat de administratie zodanige gebreken en tekortkomingen bevat dat deze niet kan dienen als grondslag voor de winst- en omzetberekening. Indien dergelijke gebreken aan de orde zijn, brengt een redelijke bewijslastverdeling mee dat de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast in eerste instantie kan volstaan met een gemotiveerde schatting van de winst, waarna belanghebbende aannemelijk dient te maken dat en waarom zijn winst lager is. [4]
4.29.
De inspecteur voert aan dat hij de aantallen verkochte honden in de administratie van de vof heeft getracht te controleren door middel van een vergelijking met informatie over die aantallen uit vijf andere bronnen (zie 3.11). De administratie van de vof sluit echter bij geen van de informatie uit die vijf bronnen aan, zodat de administratie gebreken vertoont, aldus de inspecteur. Belanghebbende betwist de onderzoeksmethode van de inspecteur. Daartoe stelt hij - kortgezegd en in de woorden van de rechtbank - dat de bronnen die de inspecteur heeft gebruikt, niet geschikt zijn om de administratie van de vof te controleren. Dat de administratie gebrekkig is, kan uit die bronnen daarom niet worden geconcludeerd, aldus belanghebbende.
4.30.
De rechtbank overweegt dat de door de inspecteur onderzochte bronnen weliswaar primair niet bedoeld zijn om het aantal inkopen en verkopen van honden vast te leggen, maar dat met inachtneming van die achtergrond de uit die bronnen afkomstige informatie wel kan worden gebruikt als controlemiddel van de bijgehouden administratie. In dit geval kan met geen van de vijf door de inspecteur gebruikte verschillende controlemethoden enigszins een aansluiting worden gemaakt met de aantallen honden uit de administratie van de vof. Daarbij wijst de informatie uit die bronnen ook steeds in de richting dat er aanzienlijk meer honden zijn verkocht dan uit de administratie volgt. Omdat hetgeen geadministreerd is zodanig afwijkt van de informatie die uit ieder van de controlemiddelen volgt, is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat de administratie van de vof op het punt van de aantallen verkochte honden en dus de genoten omzet gebreken vertoont.
Daar komt nog bij dat de in administratie opgenomen stukken zelf ook gebrekkig zijn. Zo hebben de verkoopovereenkomsten van honden geen doorlopende nummering, ontbreken op die stukken ook chipnummers van de honden en ontbreken NAW-gegevens van de afnemers, en wordt op inkoopfacturen niet het aantal ingekochte honden, de rassen, leeftijden en geslacht van de honden vermeld (zie 3.11). Ook de kasadministratie is niet volledig en tot slot heeft de vof geen voorraadadministratie bijgehouden. Anders dan belanghebbende stelt, is het gelet op deze administratieve gebreken niet mogelijk de goederenbeweging van de honden binnen de onderneming te volgen.
4.31.
De rechtbank acht de gebreken van zodanige aard en omvang dat zij tot de conclusie leiden dat de gevoerde administratie niet voldoet aan de in artikel 52 eerste lid van de AWR gestelde eisen en dat zij dus niet kan dienen als grondslag voor het doen van de aangifte IB/PVV. De argumenten die belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd zijn onvoldoende om tot een ander bewijsoordeel te komen.
4.32.
Het voorgaande betekent dat de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast in eerste instantie kan volstaan met een gemotiveerde schatting van de hoogte van de winst, waarna belanghebbende aannemelijk dient te maken dat en waarom zijn winst lager is geweest. [5]
4.33.
De inspecteur heeft een berekening gemaakt van het aantal binnen de onderneming meer verkochte honden – welke verkopen niet in de administratie zijn opgenomen - aan de hand van het in 2012 aantal ingekochte hondenpaspoorten bij “ [firma] ”. Dat zijn er 2.000. De inspecteur heeft toegelicht voor deze berekenwijze te hebben gekozen omdat deze, in vergelijking met andere onderzoeksmethoden, de werkelijkheid het best benaderd. De inspecteur heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat voor iedere hond die wordt verkocht een hondenpaspoort wordt gevoegd en heeft daarom het aantal ingekochte hondenpaspoorten als schatting van de niet geadministreerde maar wel verkochte honden genomen. In die schatting heeft de inspecteur rekening gehouden met het aantal doorverkochte paspoorten (316). Geen rekening heeft de inspecteur in de schatting gehouden met de volgens de administratie van de vof zelf gefokte honden omdat (i) niet uit te sluiten is dat de vof ook nog bij andere leveranciers paspoorten heeft aangeschaft, en (ii) de vof geen voorraadadministratie van de paspoorten heeft bijgehouden, waardoor de vof mogelijk nog hondenpaspoorten op voorraad had. Ook heeft de inspecteur in de schatting geen rekening gehouden met honden die uit het buitenland afkomstig zijn, omdat die honden conform de regelgeving bij export al beschikken over een hondenpaspoort. Voor het jaar 2012 gaat het daarom om 1.684 ingekochte hondenpaspoorten die niet zijn doorverkocht, en moet het dus gaan om evenveel meer verkochte honden. Vervolgens heeft de inspecteur de verkoopprijs per hond gesteld op € 400. Die prijs heeft de inspecteur gebaseerd op de in dat jaar gemiddelde verkoopprijs van honden aan particulieren, zoals die prijs uit de eigen administratie van de vof volgt. In beroep heeft de inspecteur gesteld dat die verkoopprijs eigenlijk nog te laag is, aangezien particulieren in het derdenonderzoek over het algemeen hebben aangegeven meer te hebben betaald voor hun hond. De inspecteur heeft ter berekening van de meer genoten omzet het bedrag van € 400 verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting maar verder geen rekening gehouden met voor de extra verkochte honden gemaakte kosten.
Op grond van voorgaande heeft de inspecteur de omzet wegens verkochte honden welke verkopen niet zijn opgenomen in de administratie geschat op € 563.710 (1.684 paspoorten maal € 400 per verkochte hond verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting van deels 19 procent en deels 21 procent). De inspecteur heeft 75 procent van dat bedrag toegerekend aan belanghebbende als winst uit onderneming.
4.34.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met deze berekening zijn schatting van de hoogte van de niet aangegeven winst voor de meer verkochte honden, en de daarover verschuldigde IB/PVV, voldoende heeft gemotiveerd.
4.35.
Met hetgeen belanghebbende hiertegen heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat en waarom de winst uit de verkopen lager is dan door de inspecteur is berekend. De enkele stellingen van belanghebbende dat (i) de vof ook paspoorten voegde bij honden die afkomstig waren uit het buitenland en bij de in de administratie aangegeven eigen gefokte pups, (ii) de prijs van € 400 per verkochte hond te hoog is en (iii) de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met kosten voor de meer verkochte honden, zijn daarvoor onvoldoende.
4.36.
Gelet op voorgaande volgt de rechtbank de schatting van de inspecteur van de winst en de daarover verschuldigde inkomstenbelasting.
4.37.
De niet aangegeven bedragen aan winst, en daarmee ook de verschuldigde inkomstenbelasting, zijn in verhouding tot het totaal verschuldigde bedrag aan belasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk. Belanghebbende moet zich daar bovendien ten tijde van het doen van de aangifte bewust van zijn geweest. Gelet op de hoogte van de bedragen, de omstandigheid dat de administratie de gebreken bevat en de verhullende wijze waarop de winst buiten de administratie is gehouden, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende zich ervan bewust was, dan wel moest zijn, dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven indien de aangifte op die administratie wordt gebaseerd.
4.38.
De rechtbank komt tot de conclusie dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat de bewijsregel van artikel 27e van de AWR moet worden toegepast. Dat betekent dat op belanghebbende de last komt te rusten om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat en in hoeverre de opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 onjuist is.
Redelijke schatting
4.39.
De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat de navorderingsaanslag niet naar willekeur vastgesteld mag worden, maar moet berusten op een redelijke schatting. In dat kader rust op een inspecteur de taak zijn schatting zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. [6] Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, voor zover hij de juistheid van de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren. [7]
4.40.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.27 tot en met 4.30 is de rechtbank van oordeel dat de navorderingsaanslag voor zover deze ziet op het aantal meer verkochte honden, berust op een redelijke schatting. Datzelfde geldt voor de correcties die de inspecteur heeft doorgevoerd in verband met (i) te laag aangegeven omzet particuliere verkopen, (ii) afschrijving van grond/gebouwen van een paardenverblijf, (iii) behaalde omzet met de verkoop van microchips, en (iv) (dierenarts)kosten voor paarden en pluimvee (zie 3.11)
De rechtbank acht die schattingen, gelet op de motivering die de inspecteur in het controlerapport heeft gegeven, ook niet willekeurig of onredelijk. Ook het toerekenen van 75 procent van de winst van de vof aan belanghebbende, is dat niet. Die toerekening is immers gebaseerd op de toerekening conform belanghebbendes eigen aangifte.
4.41.
Met hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht, heeft hij niet overtuigend aangetoond dat de navorderingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over 2012 daarom in zoverre ongegrond.
2013-2015
4.42.
De rechtbank komt vervolgens toe aan behandeling van de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2013 en 2014, en de aanslag IB/PVV voor 2015. Voor die jaren spitst het geschil zich toe op de vraag of in die jaren uitdelingen van de BV’s aan belanghebbende hebben plaatsgevonden, die ten onrechte niet als inkomen uit aanmerkelijk belang zijn aangegeven en belast. De inspecteur stelt dat dat het geval is, en om die reden belanghebbende ook voor de jaren 2013 tot en met 2015 niet de vereiste aangiften IB/PVV heeft gedaan. Belanghebbende betwist dat sprake is van uitdelingen van de BV’s. Er is namelijk geen sprake van extra winst, aldus belanghebbende.
Vereiste aangifte
4.43.
De rechtbank stelt voorop dat voor de vraag of de vereiste aangifte niet is gedaan, de inspecteur aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast feiten en omstandigheden aannemelijk moeten maken die deze conclusie rechtvaardigen. De inspecteur stelt dat de vereiste aangifte voor alle jaren niet is gedaan omdat sprake is van uitdelingen van de BV’s aan belanghebbende. Van een uitdeling is sprake als er een vermogensverschuiving plaatsvindt van de vennootschap naar de aandeelhouder, waarbij de uitdelende vennootschap verarmt, de aandeelhouder wordt bevoordeeld en beide partijen zich ervan bewust zijn geweest dat de aandeelhouder in zijn kwaliteit als aandeelhouder is bevoordeeld met de vermogensverschuiving. [8]
4.44.
De inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar de correcties voor de vennootschapsbelasting, zoals deze ook zijn opgenomen in het rapport boekenonderzoek van de BV’s (zie 3.12). De rechtbank constateert dat al deze correcties onderdeel waren van het geschil in de onder het procesverloop opgenomen zaken van de BV’s die op dezelfde zitting zijn behandeld en waarin de rechtbank uitspraak doet op dezelfde dag als deze uitspraak (zie 1.1 en 3.20). Voor zover dat voor de beoordeling in belanghebbendes zaken van belang is, verwijst de rechtbank daarom naar haar uitspraak in de zaken van de BV’s.
4.45.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat voor de jaren 2013 tot en met 2015 sprake is van uitdelingen, die ten onrechte niet als inkomen uit aanmerkelijk belang zijn aangegeven. In haar eveneens vandaag gedane uitspraken inzake de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting 2013 tot en met 2015, heeft de rechtbank namelijk bevestigd dat er sprake is geweest van niet aangegeven omzet bij de BV’s tot bedragen van € 693.160 (2013), € 254.814 (2014) en € 401.692 (2015) . De rechtbank acht aannemelijk deze bedragen, vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting, aan belanghebbende en [vennoot] in hun hoedanigheid als aandeelhouders ten goede zijn gekomen. Zij konden als gezamenlijk (indirect) bestuurders en (indirect) aandeelhouders immers bepalen wat er met gelden gebeurde.
4.46.
Belanghebbende heeft in de aangiften IB/PVV over de jaren 2013 tot en met 2015 geen melding heeft gemaakt van enig inkomen uit aanmerkelijk belang. De niet aangegeven bedragen van de uitdelingen zijn daarom in verhouding tot het totaal verschuldigde bedrag aan belasting voor ieder jaar zowel absoluut als relatief aanzienlijk. Belanghebbende moet zich daar bovendien ten tijde van het doen van de aangiften bewust van zijn geweest. Gelet op de hoogte van de bedragen, het feit dat belanghebbende (indirect) aandeelhouder en bestuurder van de BV’s was, en de verhullende wijze waarop de omzet buiten de administratie is gehouden, acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende zich ervan bewust was, dan wel moest zijn, dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.
4.47.
De rechtbank komt tot de conclusie dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan, zodat de bewijsregel van artikel 27e van de AWR moet worden toegepast. Dat betekent dat op belanghebbende de last komt te rusten om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat en in hoeverre de opgelegde navorderingsaanslagen onjuist zijn.
Redelijke schatting
4.48.
De rechtbank is van oordeel dat de navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting. Voor de schatting van de hoogte van de omzet verwijst de rechtbank naar hetgeen zij in de procedures van de BV’s heeft beslist in het kader van de vennootschapsbelasting. [9] Die schatting is niet onredelijk of willekeurig. Naast die omzet heeft de inspecteur in de navorderingsaanslagen IB/PVV ook de over die omzet verschuldigde omzetbelasting betrokken. Ook de schatting van die omzetbelasting als uitdeling acht de rechtbank niet onredelijk of willekeurig. Immers is ten tijde van de onttrekkingen de omzet inclusief omzetbelasting aan belanghebbende toegekomen.
Tot slot heeft de inspecteur de helft van de uitdeling door de BV’s aangemerkt als bij belanghebbende in aanmerking te nemen inkomen uit aanmerkelijk belang. Die toedeling van 50 procent van de uitdeling aan belanghebbende, doorstaat ook de toets van de redelijke schatting, nu die toedeling voortvloeit uit de wet en niet is gebleken dat de inspecteur destijds was verzocht om een andere verdeling. [10] De navorderingsaanslagen zijn daarom niet onredelijk of willekeurig vastgesteld.
4.49.
Met hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht, heeft hij niet overtuigend aangetoond dat de navorderingsaanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld.
Vertrouwensbeginsel
4.50.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat reeds over de jaren 2007 tot en met 2009 bij de vof een boekenonderzoek heeft plaatsgevonden. Tijdens dat onderzoek heeft de inspecteur de werkwijze van de vof, de wijze van administreren en factureren goedgekeurd, aldus belanghebbende. In dat controlerapport stonden namelijk geen verbeterpunten. Omdat belanghebbende de werkwijze van de vof heeft voortgezet, stelt hij uit dat boekenonderzoek het gerechtvaardigd vertrouwen te mogen ontlenen dat ook voor de latere jaren hij aan zijn fiscale verplichtingen voldeed. Om die reden moeten de (navorderings)aanslagen worden vernietigd, aldus belanghebbende.
De inspecteur heeft de gestelde schending van het vertrouwensbeginsel gemotiveerd betwist.
4.51.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Belanghebbende mag namelijk aan het uitgevoerde boekenonderzoek over de jaren 2007 tot en met 2009, waarvan in 2012 een controlerapport is opgesteld, redelijkerwijs niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat in latere jaren zijn wijze van administreren in latere jaren akkoord zou worden bevonden. Enerzijds heeft de inspecteur in het controlerapport de administratie van de vof niet expliciet goedgekeurd, en anderzijds kan die goedkeuring ook niet impliciet uit het controlerapport worden afgeleid. Uit het betreffende controlerapport leidt de rechtbank namelijk af dat kennelijk ook toen de administratie van de vof de inspecteur niet overtuigde, omdat de inspecteur zelf een goederenbeweging opstelde en destijds ook contact heeft opgenomen met een derde om de betreffende aantallen honden te controleren.
Daar komt nog bij dat ook als belanghebbende het rapport redelijkerwijs wel zo mocht interpreteren dat de wijze van administreren door de inspecteur destijds akkoord werd bevonden, het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Daaruit volgt namelijk niet redelijkerwijs dat het niet administreren van omzet dan ook zou zijn goedgekeurd. Waarover nu wordt nagevorderd, volgt namelijk niet uit die dan goedgekeurde wijze van administreren. Ook daarom kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
4.52.
De rechtbank verklaart de beroepen met betrekking tot de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2015 ongegrond. In al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd tegen de (navorderings)aanslagen ziet de rechtbank geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011 is gegrond omdat de navorderingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. De rechtbank bepaalt daarom dat de winst uit onderneming voor toepassing van ondernemersfaciliteiten moet worden vastgesteld op € 334.948. De rechtbank draagt de inspecteur op de navorderingsaanslag IB/PVV dienovereenkomstig te verminderen. De bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 in rekening gebrachte heffingsrente moet ook dienovereenkomstig worden verminderd.
5.1.
Voor het overige verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslagen IB/PVV over 2012, 2013 en 2014, en de aanslag IB/PVV voor 2015 niet (verder) worden verminderd. Ook de bij die (navorderings)aanslagen in rekening gebrachte belastingrente worden niet (verder) verminderd.
5.2.
Omdat het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 gegrond is moet de inspecteur het griffierecht van dat beroep aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.266. Omdat de zaak van belanghebbende en die van [vennoot] , samenhangende zaken betreffen in de zin van artikel 3 van het Besluit, zal de rechtbank aan zowel belanghebbende als [vennoot] een proceskostenvergoeding toekennen van € 1.133 (€ 2.266 gedeeld door twee).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroepen tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar die ziet op de navorderingsaanslag IB/PVV 2011;
  • vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 overeenkomstig hetgeen in overweging 5. is bepaald en wijzigt de heffingsrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
  • verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 48 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.133 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, en mr. drs. J.H. Bogert en mr. V.A. Burgers, leden, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier op 16 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [11]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

2.Zie Hoge Raad 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1268, r.o. 2.2.2. en het nadien ingevoerde vierde lid van artikel 9 van de AWR.
3.De vermindering van de correctie wegens meer omzet verkochte honden bedraagt voor belanghebbende 75% van € 76.588 is € 57.441.
4.Hoge Raad van 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1086, r.o. 3.1.3.
5.Vgl. Hoge Raad van 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1086, r.o. 3.2.2
6.Hoge Raad van 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401.
7.Hoge Raad van 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
8.Hoge Raad van 24 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0411.
9.Zie overwegingen 4.11 tot en met 4.14 en 4.18 van de uitspraak in de zaken BRE 20/5135 en 20/5136 en van de uitspraak in de zaak BRE 20/5137.
10.Artikel 2.17, derde en vierde lid van de Wet inkomstenbelasting 2001.
11.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.