ECLI:NL:RBZWB:2023:7683

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3738
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na melding van verkoopactiviteiten op Marktplaats

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van hun recht op bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda heeft op 22 februari 2022 het recht op uitkering van eisers over de periode van 9 april 2018 tot 12 oktober 2021 ingetrokken en teruggevorderd. Dit besluit is bevestigd in een bestreden besluit van 30 juni 2022. De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde, mr. H. Akbaba, aanwezig waren, evenals mr. S.S. Hyder namens het college.

Eisers hebben aangevoerd dat zij niet op de hoogte waren van de verplichting om hun Marktplaatsaccount te melden en dat zij geen significante inkomsten uit verkopen hebben gehad. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft vastgesteld dat eisers inkomsten uit handel op Marktplaats hebben gegenereerd en dat zij hun inlichtingenplicht hebben geschonden. De rechtbank stelt vast dat eisers geen administratie hebben bijgehouden van hun verkopen, waardoor het niet mogelijk is om hun recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank concludeert dat het college terecht het recht op bijstand heeft ingetrokken en de ten onrechte verstrekte bijstand heeft teruggevorderd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3738 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2023 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. H. Akbaba),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(het college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van hun recht op bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Met het besluit van 22 februari 2022 (primair besluit) heeft het college het recht op uitkering van eisers over de periode van 9 april 2018 tot 12 oktober 2021 ingetrokken en teruggevorderd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 30 juni 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en hun gemachtigde en namens het college mr. S.S. Hyder.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eiser ontvangt sinds 7 mei 1996 een bijstandsuitkering van het college naar de norm alleenstaande. Vanaf 1 november 2017 ontvangen eiser en eiseres samen een bijstandsuitkering naar de norm gehuwden.
Naar aanleiding van een anonieme tip dat eiser spullen zou verhandelen via Marktplaats heeft het college een onderzoek ingesteld naar het recht op uitkering. In dat kader heeft het college bankafschriften bij eisers opgevraagd en Marktplaats verzocht om nadere informatie te verstrekken. Ook heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen het college en eisers.
Met het primaire besluit heeft het college het recht op uitkering van eisers ingetrokken over de periode van 9 april 2018 tot 12 oktober 2021. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat eisers inkomsten uit handel op Marktplaats hebben verkregen. Door hiervan geen melding te maken hebben zij de op hen rustende inlichtingenplicht geschonden. Daarnaast heeft het college met het primaire besluit een bedrag van € 42.615,49 van eisers teruggevorderd.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Standpunt eisers
3. Eisers hebben, kort samengevat, aangevoerd dat zij niet op de hoogte zijn geweest van het feit dat zij moesten melden dat zij een Marktplaatsaccount hebben en dat zij geen/beperkte verkopen dan wel inkomsten hebben gehad. De huisraad en spullen die al in bezit waren, zijn te koop aangeboden. Eiser heeft niets kunnen verkopen, dus er is geen sprake geweest van verkoop, maar alleen van te koop aangeboden spullen. Verwezen wordt naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] waarin is bepaald dat het voor bijstandontvangers niet verboden is om goederen via internet te verkopen en dat de opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, in het algemeen niet als inkomen wordt aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling hoeft te worden gedaan. Het college heeft enkel vastgesteld dat er met een account goederen te koop zijn aangeboden, maar niet dat er sprake is geweest van werkelijk verkochte artikelen en dat daarmee middelen zijn verkregen. Gezien het feit dat het college zelf de overzichten heeft opgevraagd bij Marktplaats is er voldoende informatie voorhanden om tot een schatting te komen. Het feit dat eisers hebben aangegeven dat de zaken/goederen nog in de woning zijn is een punt dat onderzocht had moeten worden door het college. Ter onderbouwing van hun stellingen hebben eisers een overzicht van de goederen die zij op Marktplaats hebben gezet overgelegd. Er zijn in totaal acht artikelen verkocht, met een vraagprijs van in totaal € 5.415,00. Gezien het beperkt aantal verkochte artikelen over een periode van ruim drie jaar en de beperkte “opbrengst” hiervan kan niet gesproken worden van handel. Met betrekking tot het Exceloverzicht voeren eisers aan dat het totaal van alle aangeboden artikelen lager uitvalt dan wat het college terugvordert. Ook is het duidelijk dat dezelfde producten meerdere malen zijn aangeboden. Tot slot hebben eisers foto’s overgelegd van de spullen die zij op Marktplaats hebben staan.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
5. In geschil is of het college terecht de bijstandsuitkering van eisers heeft ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 9 april 2018 tot 12 oktober 2021.
5.1
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
5.2
Voor ontvangers van bijstand is het niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen inkomsten tijdig melding wordt gemaakt aan de bijstandverlenende instantie. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. Dit is vaste rechtspraak. [2]
5.3
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval, gelet op het grote aantal advertenties op Marktplaats in verschillende categorieën, geen sprake is geweest van incidentele verkoop van privégoederen die in beginsel niet gemeld hoeft te worden, maar van structurele handel waarmee eisers inkomsten konden genereren. Uit de door Marktplaats aan het college verstrekte gegevens blijkt dat eisers in de periode van 9 april 2018 tot en met 11 oktober 2021 in totaal 370 advertenties hebben geplaatst voor onder meer fietsen, scooters, brommers, koffiemachines en geluidssets. Naar vaste rechtspraak mag, gelet op de omvang van het aantal advertenties, voorondersteld worden dat eisers uit die handelsactiviteiten ook daadwerkelijk inkomsten hebben gegenereerd. [3]
5.4
Het plaatsen van advertenties op Marktplaats in een omvang die het incidenteel te koop aanbieden van privégoederen overstijgt, is een omstandigheid die eisers bij het college hadden moeten melden, evenals de inkomsten die zij daaruit hebben gehad. Daarbij is niet van belang of het ging om huisraad en andere spullen die al in hun bezit waren. Aan de Participatiewet ligt namelijk het beginsel ten grondslag dat eenieder in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de kosten van het bestaan. De bijstand vult aan wanneer eigen middelen en andere voorzieningen niet toereikend zijn om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Gelet op het aanvullende karakter van de bijstand had het eisers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij de verkoopactiviteiten via Marktplaats en de opbrengst daarvan aan het college hadden moeten melden. De beroepsgrond dat eisers hier geen weet van hadden, slaagt daarom niet. [4] Niet wordt betwist dat eisers het college niet hebben ingelicht over hun verkoopactiviteiten op Marktplaats. Daarmee hebben eisers de inlichtingenplicht geschonden.
5.5
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van het recht op bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkenen om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zouden hebben gehad.
5.6
Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkenen gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkenen in ieder geval wel recht op bijstand hebben, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkenen dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor hun rekening. [5]
5.7
De rechtbank stelt vast dat eisers geen administratie of boekhouding hebben bijgehouden van hun verkopen op Marktplaats. Door het ontbreken van een boekhouding of administratie kan, ook bij benadering, niet worden vastgesteld of en, zo ja, hoeveel inkomsten eisers uit de verkopen op Marktplaats hebben ontvangen. Om die reden is het niet mogelijk een reconstructie te maken van de (mogelijke) inkomsten die eisers daaruit hebben genoten. Bij het ontbreken van een verifieerbare administratie kan niet worden vastgesteld of eisers recht zouden hebben gehad op (aanvullende) bijstand.
5.8
De stelling van eisers dat op basis van de door Marktplaats overgelegde Excel-bestanden wel een schatting kan worden gemaakt van de vermeende opbrengsten en dat daarom het recht op bijstand kan worden vastgesteld, slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de Excelbestanden niet als een deugdelijke boekhouding worden aangemerkt, nu daarin weliswaar staat vermeld wat de vraagprijs van elk geadverteerd artikel is geweest, maar vervolgens uit die bestanden niet blijkt of en zo ja, voor welk bedrag dat artikel is verkocht. Evenmin kan dit volgens de rechtbank uit het door eisers in het aanvullend beroepschrift opgenomen overzicht worden afgeleid. Blijkens dat overzicht zouden slechts acht goederen zijn verkocht, terwijl eisers honderden advertenties hebben geplaatst. Van zeven goederen is slechts de vraagprijs vermeld. Daarnaast ontbreekt aanvullend bewijs bij dit overzicht, zoals bankmutaties, andere betaalbewijzen of correspondentie over prijsafspraken. In tegenstelling tot wat eisers stellen, was het college naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om een huisbezoek af te leggen om vast te stellen welke geadverteerde spullen zich nog in of rondom de woning zouden bevinden, nu de bewijslast dat er recht op (aanvullende) bijstand zou bestaan op eisers rust. Het college behoefde dan ook geen nader onderzoek te verrichten. Overigens is de rechtbank ook onvoldoende duidelijk hoe goederen die nog in de woning van eisers zouden staan te linken zouden zijn aan de advertenties op Marktplaats, temeer nu in het merendeel van de advertentietitels een nadere specificering van het aangeboden goed ontbreekt en de gegevens van Markplaats geen foto’s bevatten. Als eisers nu een damesfiets bij hun woning zouden hebben staan, wil dat niet zonder meer zeggen dat dit dezelfde fiets is als die zij hebben geadverteerd op Marktplaats. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat er (aanvullend) recht op bijstand bestaat. Voor zover eisers hebben gesteld dat zij een bewijsprobleem hebben, dient dit naar het oordeel van de rechtbank voor hun rekening en risico te komen.
5.9
Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand over de periode in geding niet kan worden vastgesteld. Het college was dan ook gehouden om het recht van de aan eisers over die periode verleende bijstand in te trekken en de ten onrechte verstrekte bijstand van hen terug te vorderen. Tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht het recht op uitkering van eisers heeft ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 9 april 2018 tot 12 oktober 2021. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 26 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover relevant, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, voor zover relevant, trekt het college een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. Op grond van het achtste lid van artikel 58 kan het college geheel of gedeeltelijk van de terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.