ECLI:NL:CRVB:2023:859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
20 / 1412 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

20/1412 PW, 20/1413 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 februari 2020, 19/1769 en 19/1770 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven (college)
Datum uitspraak: 9 mei 2023

PROCESVERLOOP

Met twee besluiten van 28 december 2018 (besluiten 1 en 2) heeft het college de bijstand van appellanten over de periode van 1 januari 2015 tot en met 29 augustus 2017 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 45.659,19 van appellanten teruggevorderd. Met twee andere besluiten van 28 december 2018 (besluiten 3 en 4) heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 30 augustus 2017 tot en met 3 september 2017 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 135,74 van appellant teruggevorderd. Appellanten hebben tegen de besluiten 1 en 2 bezwaar gemaakt en appellant ook tegen de besluiten 3 en 4. Het college is met twee besluiten van 20 mei 2019 (bestreden besluiten 1 en 2) bij de intrekking en terugvordering van bijstand gebleven.
Appellanten hebben tegen bestreden besluit 1 en appellant tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de beroepen ongegrond verklaard.
Namens appellanten heeft mr. W. Nass, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Appellanten hebben zich laten bijstaan door mr. Nass. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Vardar.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Partijen zijn in deze zaak verdeeld over het antwoord op de vraag of appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden. De Raad komt net als de rechtbank tot het oordeel dat dit het geval is en dat het appellanten redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij de handel van appellant op Marktplaats hadden moeten melden.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellanten ontvingen met ingang van 16 december 2013 bijstand naar de gehuwdennorm, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Omdat appellanten met ingang van 30 augustus 2017 niet langer samenwoonden, ontvingen zij vanaf die datum beiden bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het college heeft de bijstand van appellant met ingang van 4 september 2017 ingetrokken.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van de dierenpolitie dat appellanten veel [dieren] in hun bezit hebben en dat zij deze verkopen op Marktplaats, hebben medewerkers van de gemeente Veldhoven een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. De medewerkers hebben onder meer gegevens opgevraagd bij Marktplaats en gesprekken gevoerd met appellanten. Uit de gegevens die de medewerkers van Marktplaats hebben ontvangen, is gebleken dat appellant in de periode van 1 januari 2015 tot en met 2 augustus 2017 in totaal 439 advertenties op Marktplaats heeft geplaatst en dat in deze advertenties vooral [dieren] te koop zijn aangeboden voor bedragen tussen de € 550,- en € 4.000,-. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 20 december 2018.
1.3.
Deze bevindingen hebben geleid tot de onder het procesverloop genoemde besluiten.
1.4.
Aan de bestreden besluiten ligt ten grondslag dat appellant in de periode van 1 januari 2015 tot en met 3 september 2017 via Marktplaats handel heeft gedreven in onder andere [dieren]. Doordat appellanten de daaruit verkregen inkomsten niet hebben gemeld, hebben zij de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden. Daarnaast hebben appellanten geen deugdelijke boekhouding of objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd over de verkopen die zij via Marktplaats hebben gedaan en de inkomsten die zij daaruit hebben verkregen. Het recht op bijstand van appellanten over de periode van 1 januari 2015 tot en met 29 augustus 2017 en het recht op bijstand van appellant over de periode van 30 augustus 2017 tot en met 3 september 2017 kan daarom niet worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij voeren aan dat het hen redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat de handel op Marktplaats van invloed was op het recht op bijstand. Zij hadden daar geen weet van en in algemene zin kan ook niet van een bijstandsgerechtigde worden verwacht dat hij of zij weet dat dit van invloed kan zijn op het recht op bijstand.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regel die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk is, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 januari 2015 tot 30 augustus 2017, de periode waarin appellanten bijstand ontvingen naar de gehuwdennorm, en van 30 augustus 2017 tot 4 september 2017, de periode waarin appellant bijstand ontving naar de norm voor een alleenstaande.
Hebben appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden?
4.4.
Appellant had steeds zestien [dieren] en zestien [dieren] in huis, waarbij dan nog de [pasgeboren dieren] kwamen. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in de periode van 1 januari 2015 tot 4 september 2017 in totaal 439 advertenties op Marktplaats heeft geplaatst waarbij vooral [dieren] te koop zijn aangeboden. Ook niet in geschil is dat de bedragen waarvoor de [dieren] werden verkocht tussen de € 550,- en € 4.000,- lagen, dat daarmee inkomsten zijn verworven en dat sprake was van doorlopende handel. Appellanten hebben van dit alles geen melding gemaakt bij het college.
4.5.
Bij doorlopende handel op Marktplaats gaat het om op geld waardeerbare activiteiten. Alleen al omdat appellanten met hun verkoopactiviteiten via Marktplaats feitelijk inkomsten hebben verworven waren die activiteiten – en ook de daaruit verkregen inkomsten – onmiskenbaar van invloed op het recht op bijstand. Aan de PW ligt namelijk het beginsel ten grondslag dat eenieder in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de kosten van het bestaan. De bijstand vult aan wanneer eigen middelen en andere voorzieningen niet toereikend zijn om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Verlening van bijstand is dus alleen nodig indien en voor zover de betrokkene niet zelf in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan voorzien. Verricht een bijstandsgerechtigde activiteiten waarmee hij inkomsten kan verwerven, en worden met die activiteiten ook feitelijk inkomsten ontvangen, dan is dat van invloed op het recht op bijstand. Gelet op het aanvullende karakter van de bijstand had het appellanten redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij de verkoopactiviteiten via Marktplaats en de opbrengst daarvan aan het college hadden moeten melden. [1] De beroepsgrond dat appellanten hier geen weet van hadden, slaagt daarom niet. Omdat appellanten van de op geld waardeerbare activiteiten en de daarmee verkregen inkomsten geen melding hebben gemaakt bij het college, hebben zij de op hen rustende inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de PW geschonden.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven.
5. Appellanten krijgen daarom geen vergoeding voor hun proceskosten. Zij krijgen ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en P.W. van Straalen en E.C.E. Marechal als leden, in tegenwoordigheid van L.G. Cornelissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2023.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) L.G. Cornelissen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van 10 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1172, van 12 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1108, en van 21 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1522 (rechtsoverweging 4.5.2).