ECLI:NL:CRVB:2022:1843
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van werkzaamheden in kapsalon
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 27 augustus 2018 bijstand ontving op grond van de Participatiewet. De intrekking was gebaseerd op bevindingen van een huisbezoek, dat plaatsvond naar aanleiding van een melding van de ex-partner van appellante, die aangaf dat zij zwart werkte als thuiskapster. De Raad oordeelde dat het college de bevindingen van het huisbezoek mocht betrekken bij de beoordeling van het recht op bijstand. Appellante had geen administratie over haar werkzaamheden overgelegd, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad bevestigde dat de bewijslast voor het aantonen van de rechtmatigheid van de bijstand bij het college ligt, maar dat er voldoende aanwijzingen waren dat appellante op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht. De Raad oordeelde dat de intrekking van de bijstand terecht was en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant werd bevestigd.