ECLI:NL:RBZWB:2023:5193

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4941
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de korting op IOAW-uitkering door Baanbrekers in verband met reservering voor vakantie-uren en kort verzuim

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers) over de korting op de IOAW-uitkering van de eiser. De eiser ontving sinds 1 oktober 2019 een IOAW-uitkering en betwistte de korting die Baanbrekers had toegepast op zijn uitkering over de maand april 2022. Deze korting was gebaseerd op een uitkeringsspecificatie van 10 mei 2022, waarin Baanbrekers de reservering voor vakantie-uren en kort verzuim in mindering had gebracht op de uitkering. Eiser stelde dat deze reservering betrekking had op een periode waarin hij geen uitkering ontving en dat Baanbrekers in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) niet te volgen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 14 juli 2023 behandeld, waarbij alleen eiser aanwezig was. Baanbrekers was niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de reservering voor vakantie-uren en kort verzuim geen inkomsten uit arbeid zijn, maar overig inkomen, en dat deze terecht was gekort op de IOAW-uitkering van eiser. De rechtbank volgde de jurisprudentie van de CRvB, die stelt dat vergoedingen voor niet opgenomen vakantiedagen moeten worden toegerekend aan de maanden waarin zij zijn uitbetaald. De rechtbank concludeerde dat Baanbrekers de inkomsten van eiser terecht had toegerekend aan de maand april 2022.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4941 IOAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers).

Inleiding

Uit een uitkeringsspecificatie van 10 mei 2022 (primair besluit) blijkt dat Baanbrekers de aan eiser uitbetaalde reservering voor vakantie-uren en kort verzuim heeft gekort op zijn uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) over de maand april 2022.
In een besluit van 26 september 2022 (bestreden besluit) heeft Baanbrekers het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen eiser deelgenomen. Baanbrekers is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiser ontvangt sinds 1 oktober 2019 van Baanbrekers een IOAW-uitkering naar de norm van een alleenstaande.
In de periode van 17 januari 2022 tot en met 8 maart 2022 heeft eiser gewerkt voor uitzendbureau [naam uitzendbureau] (hierna: [naam uitzendbureau] ). Eisers inkomsten waren in deze periode hoger dan de voor hem geldende IOAW-norm, zodat hij geen recht had op een IOAW-uitkering van Baanbrekers. Per 9 maart 2022 is het recht op een IOAW-uitkering weer hervat.
Op 29 april 2022 heeft eiser een salarisspecificatie van [naam uitzendbureau] van 15 april 2022 overgelegd. Uit deze specificatie en de toelichting van eiser daarbij op het rechtmatigheidsonderzoeksformulier blijkt dat dit een uitbetaling van de reservering voor vakantie-uren en kort verzuim betreft.
In het primaire besluit heeft Baanbrekers op basis van de salarisspecificatie van 15 april 2022 een bedrag van € 331,79 aan inkomsten gekort op de IOAW-uitkering van eiser over de maand april 2022. Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
Op 2 september 2022 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. Op diezelfde dag heeft eiser zijn uitzendovereenkomst met [naam uitzendbureau] overgelegd.
In het bestreden besluit heeft Baanbrekers het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft Baanbrekers zich op het standpunt gesteld dat de uitbetaalde reservering voor vakantie-uren en kort verzuim geen inkomsten uit arbeid zijn maar overig inkomen en dat deze inkomsten moeten worden gekort in de maand waarin deze zijn ontvangen.
Beroepsgronden
2. Eiser voert aan dat Baanbrekers de uitbetaalde reservering voor vakantie-uren en kort verzuim ten onrechte in mindering heeft gebracht op zijn IOAW-uitkering van de maand april 2022, omdat deze betrekking hebben een periode waarin hij geen uitkering heeft ontvangen (namelijk de periode van 17 januari 2022 tot en met 8 maart 2022). Daarnaast zou Baanbrekers in strijd met het gelijkheidsbeginsel hebben gehandeld door de door eiser in bezwaar aangehaalde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) naast zich neer te leggen. [1]
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
4. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of Baanbrekers terecht de reservering voor vakantie-uren en kort verzuim heeft gekort op de IOAW-uitkering van eiser over de maand april 2022.
Moet de reservering worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid of als overig inkomen?
5. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt dat een vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen geen inkomsten uit arbeid, maar inkomsten in verband met arbeid betreft. [2] De door eiser ontvangen uitbetaling dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook aangemerkt te worden als loon uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, onder q, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) en daarmee als overig inkomen. [3]
Kunnen de inkomsten worden toegerekend aan de maand april 2022?
6. In artikel 4:2 onder a van het AIB is bepaald dat het inkomen uit arbeid of overig inkomen wordt toegerekend aan de perioden waarin hierop recht bestaat. De vorderbaarheid daarvan wordt bepaald aan de hand van artikel 7:641 van het Burgerlijk Wetboek. Uit het eerste lid van dat artikel volgt dat de aanspraak voor niet opgenomen vakantiedagen pas ontstaat na het einde van de arbeidsovereenkomst. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat de uitbetaling van de reservering voor vakantie-uren en kort verzuim moet worden toegerekend aan de periode van 17 januari 2022 tot en met 8 maart 2022 (de periode waarin hij werkzaam was voor [naam uitzendbureau] ).
7. Eiser heeft in bezwaar zijn uitzendovereenkomst met [naam uitzendbureau] overgelegd. Uit artikel 5, derde lid, van deze overeenkomst blijkt dat niet uitbetaalde reserveringen en/of compensatieuren binnen zes weken na het einde van de uitzendovereenkomst worden uitbetaald als er in deze periode geen nieuwe uitzendovereenkomst is aangegaan. Dat was in het geval van eiser ook aan de orde. Eiser en [naam uitzendbureau] hebben na 8 maart 2022 geen nieuwe uitzendovereenkomst meer gesloten, zodat zes weken later vastgesteld kon worden dat de reservering voor vakantie-uren en kort verzuim aan eiser uitbetaald diende te worden en de daadwerkelijke aanspraak is ontstaan. Daarbij komt dat de CRvB eerder heeft geoordeeld dat vergoedingen voor niet-opgenomen vakantie-uren moeten worden toegerekend aan de maanden waarin zij zijn uitbetaald. [4] Baanbrekers heeft de inkomsten van eiser naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht toegerekend aan de maand april 2022.
8. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat als de uitbetaling zou worden toegerekend aan de maand maart 2022 vanwege het feit dat de uitzendovereenkomst toen is geëindigd, dit eiser niet in een gunstigere positie zou brengen. Zijn IOAW-uitkering is immers met ingang van 9 maart 2022 weer hervat, zodat de uitbetaling in dat geval gekort zou zijn op zijn uitkering over de maand maart 2022 in plaats van april 2022.
Slaagt eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel?
9. Om een geslaagd beroep te kunnen doen op het gelijkheidsbeginsel, dient sprake te zijn van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De rechtbank is van oordeel dat daar geen sprake van is. Uit het voorgaande blijkt immers dat ook in de door eiser aangehaalde uitspraken van de CRvB is geoordeeld dat een vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen geen inkomsten uit arbeid betreft en dat een dergelijke vergoeding moet worden toegerekend aan de maanden waarin deze is uitbetaald. Baanbrekers heeft de door eiser ontvangen uitbetaling van de reservering voor vakantie-uren en kort verzuim conform deze jurisprudentie op de IOAW-uitkering van eiser gekort.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.M.A. Vissers - van Es, griffier, op 21 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wet- en regelgeving

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

Artikel 8

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder inkomen verstaan:
voor de werkloze werknemer en de echtgenoot: de som van het inkomen uit arbeid of overig inkomen van hemzelf en zijn echtgenoot;
voor de alleenstaande werkloze werknemer: zijn inkomen uit arbeid of overig inkomen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat wordt verstaan onder inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in het eerste lid. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.

Artikel 9

De uitkering bedraagt het verschil tussen de van toepassing zijnde grondslag en het inkomen.
In de in het eerste lid bedoelde uitkering is begrepen een vakantie-uitkering ter hoogte van 8/108 van die uitkering.
Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten

Artikel 2:4

1. Onder overig inkomen wordt verstaan:
q. loon dat uit een vroegere dienstbetrekking wordt genoten.

Artikel 4:2

Voor het bepalen van inkomen als bedoeld in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen geldt dat:
a. Het inkomen uit arbeid of overig inkomen wordt toegerekend aan de perioden waarin hierop recht bestaat en wordt vervolgens herleid tot een bedrag per kalendermaand;
(…)
Burgerlijk Wetboek

7.641

1. Een werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak op vakantie heeft, heeft recht op een uitkering in geld tot een bedrag van het loon over een tijdvak overeenkomend met de aanspraak, tenzij artikel 639 lid 2 van toepassing is.

Voetnoten

1.Het betreft de uitspraken van 22 februari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8808, van 5 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2697, van 27 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:156, van 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2158 en van 29 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:849.
2.Zie ook de door eiser aangehaalde uitspraken ECLI:NL:CRVB:2006:AV8808, ECLI:NL:CRVB:2014:269 en ECLI:NL:CRVB:2018:2158.
3.Zie ook de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:6577.
4.Zie de door eiser aangehaalde uitspraak ECLI:NL:CRVB:2014:2697, maar ook de meer recente uitspraak van 22 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2558.