In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers) over de korting op de IOAW-uitkering van de eiser. De eiser ontving sinds 1 oktober 2019 een IOAW-uitkering en betwistte de korting die Baanbrekers had toegepast op zijn uitkering over de maand april 2022. Deze korting was gebaseerd op een uitkeringsspecificatie van 10 mei 2022, waarin Baanbrekers de reservering voor vakantie-uren en kort verzuim in mindering had gebracht op de uitkering. Eiser stelde dat deze reservering betrekking had op een periode waarin hij geen uitkering ontving en dat Baanbrekers in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) niet te volgen.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 14 juli 2023 behandeld, waarbij alleen eiser aanwezig was. Baanbrekers was niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de reservering voor vakantie-uren en kort verzuim geen inkomsten uit arbeid zijn, maar overig inkomen, en dat deze terecht was gekort op de IOAW-uitkering van eiser. De rechtbank volgde de jurisprudentie van de CRvB, die stelt dat vergoedingen voor niet opgenomen vakantiedagen moeten worden toegerekend aan de maanden waarin zij zijn uitbetaald. De rechtbank concludeerde dat Baanbrekers de inkomsten van eiser terecht had toegerekend aan de maand april 2022.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.