In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 28 september 2012. Verzoeker, die in Marokko woont, had verzocht om herziening van de afwijzing van zijn aanvraag voor een AOW-pensioen. De afwijzing was eerder gedaan op 4 mei 2000, omdat verzoeker niet verzekerd was geweest voor de AOW. Verzoeker stelde dat hij tussen 1975 en 1978 in Nederland had gewerkt, maar hij had geen bewijsstukken meer van deze periode. Hij vroeg om een getuige te horen, maar verscheen zelf niet ter zitting op 29 november 2013, en de Sociale verzekeringsbank (Svb) was ook niet vertegenwoordigd.
De Raad overwoog dat op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak kan worden herzien op basis van nieuwe feiten of omstandigheden. Echter, de Raad concludeerde dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die niet eerder bekend waren en die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. De argumenten van verzoeker waren eerder gericht op het betwisten van de juistheid van de eerdere uitspraak, wat niet mogelijk is in het kader van herziening. De Raad wees ook het verzoek om de getuige op te roepen af, omdat verzoeker geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om getuigen mee te nemen naar de zitting.
Uiteindelijk werd het verzoek om herziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier S. Aaliouli, en werd openbaar uitgesproken op 31 januari 2014.