ECLI:NL:CRVB:2014:2697
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vergoedingen voor niet opgenomen vakantiedagen als inkomsten in verband met arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam zijn arbeidsinkomsten had gekort op zijn bijstandsuitkering. De appellant had van 9 juli 2007 tot 9 november 2009 parttime gewerkt als flexwerker en stelde dat er te veel inkomsten op zijn uitkering in mindering waren gebracht. Het college had vastgesteld dat de appellant over deze periode te veel bijstand had ontvangen, wat leidde tot een herziening van zijn bijstand en een terugvordering van € 49,83.
De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit van het college vernietigd, omdat het college geen rekening had gehouden met de inkomstenvrijlating zoals bedoeld in de WWB. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de vergoedingen voor niet opgenomen vakantiedagen als inkomsten in verband met arbeid moeten worden gerekend. De Raad oordeelde dat deze vergoedingen terecht zijn toegerekend aan de maanden waarin zij zijn uitbetaald en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten en verklaarde het beroep tegen het nadere besluit van het college ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het correct in aanmerking nemen van inkomsten bij de beoordeling van bijstandsuitkeringen.