Op 3 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een buitenlandse beleggingsinstelling, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken van de inspecteur van 4 januari 2023, die de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2014, 2015 en 2016 had afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar het Unierecht en de Hoge Raad, die heeft bepaald dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering.
De rechtbank heeft verder geconcludeerd dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen, en heeft de eerdere uitspraken van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat de belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.