ECLI:NL:RBZWB:2023:4147

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
21/4611
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake buitenlandse banktegoeden en de verplichting tot informatieverstrekking

Op 14 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een belanghebbende tegen de inspecteur van de Belastingdienst en de Staat der Nederlanden. De rechtbank beoordeelt het beroep van de belanghebbende tegen de informatiebeschikking die door de inspecteur is afgegeven op basis van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De informatiebeschikking betreft de jaren 2006 tot en met 2018 en is het gevolg van een verzoek om informatie over bankrekeningen die de belanghebbende mogelijk heeft aangehouden bij een buitenlandse bank. De inspecteur heeft de informatiebeschikking gehandhaafd na het ongegrond verklaren van het bezwaar van de belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verstrekt en dat er geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. De rechtbank oordeelt dat de informatiebeschikking terecht is gegeven, omdat de belanghebbende niet aan haar informatieplicht heeft voldaan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar leidt tot een immateriële schadevergoeding voor de belanghebbende. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bepaalt dat de belanghebbende de gevraagde informatie alsnog kan verstrekken binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 september 2021.
1.1.
De inspecteur heeft op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een informatiebeschikking aan belanghebbende gegeven voor de jaren 2006 tot en met 2018.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de gegeven informatiebeschikking gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Bij separate brief heeft de inspecteur stukken aan de rechtbank overgelegd en een beroep op (gedeeltelijke) geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht gedaan. Deze stukken zijn ook in een geschoonde versie aan belanghebbenden overgelegd.
1.4.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft op 22 april 2022 op het beroep van de inspecteur op (gedeeltelijke) geheimhouding van bepaalde stukken beslist. [1] De geheimhoudingskamer heeft het verzoek om geheimhouding toegewezen. De beslissing van de geheimhoudingskamer is op 26 april 2022 naar partijen verzonden.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2023 op zitting behandeld. Partijen zijn, met kennisgeving, niet verschenen.

Feiten

2. Belanghebbende, geboren in [land 2] op [geboortedatum 1] 1958, is gehuwd met [echtgenoot] (de echtgenoot), geboren op [geboortedatum 2] 1958.
2.1.
Op 30 september 2016 heeft de Belastingdienst/Central Liaison Office (hierna: B/CLO) spontaan informatie uit [land 2] ontvangen over Nederlandse ingezetenen die in 2010 een rekening aanhielden bij de [bank] (hierna: [bank] ). De inspecteur heeft op basis van die informatie belanghebbende als rekeninghouder bij [bank] geïdentificeerd.
2.2.
In de uit [land 2] verkregen informatie staan onder meer de volgende gegevens:
F01
F02
F03
Residence
Code Post
Ville
[nummer]
[nummer]
[belanghebbende] - [nummer]
NL
[postcode]
[plaats]
[nummer]
[nummer]
[belanghebbende] [X]
NL
[postcode]
[plaats]
[nummer]
[nummer]
[belanghebbende] - [nummer]
NL
[postcode]
[plaats]
[nummer]
[nummer]
[belanghebbende] - [nummer]
NL
[postcode]
[plaats]
[nummer]
[nummer]
[belanghebbende] - [nummer]
NL
[postcode]
[plaats]
2.3.
De inspecteur heeft bij brief van 5 april 2018 belanghebbende verzocht nadere informatie te verstrekken over rekening(en) aangehouden bij [bank] door het invullen van de toegezonden ‘Verklaring verificatie buitenlands vermogen’. Bij brief van 23 mei 2018 heeft de inspecteur zijn verzoek herhaald.
2.4.
Belanghebbende heeft in haar brief van 13 juni 2018 aangegeven dat geen rekening bij [bank] noch bij enige andere bank in [land 1] wordt aangehouden. Daarnaast heeft belanghebbende aan de inspecteur verzocht informatie te verstrekken waaruit blijkt dat zij rekening(en) bij [bank] heeft aangehouden.
2.5.
De inspecteur heeft bij brief van 19 november 2018 aan belanghebbende medegedeeld dat haar relatienummer bij de [bank] [nummer] is en heeft belanghebbende verzocht de volgende aanvullende informatie te verstrekken over bankrekening(en) bij [bank] :
“Het gaat om de volgende gegevens:
-
een afschrift van het openingsformulier van elke (bank)rekening;
-
alle bankafschriften (de mutaties op de betaalrekeningen/ of de rekening-courant) van alle jaren (vanaf 2005);
-
afschriften van de jaaroverzichten van alle jaren;
-
indien van toepassing het sluitingsformulier.”.
In deze brief is belanghebbende gewezen op de verplichtingen neergelegd in de artikelen 47 en 49 van de AWR.
2.6.
Belanghebbende heeft op 19 januari 2019 als volgt, voor zover relevant, gereageerd:
“Allereerst merk ik op dat, naar aanleiding van telefonisch contact met de betreffende
bank, gebleken is dat het (…) vermelde relatienummer niet van mij is.
Zoals ik al eerder heb aangegeven wordt er momenteel geen rekening aangehouden bij [bank] . Jaren geleden is dat voor relatief beperkte tijd wel het geval geweest. Omdat de betreffende rekening al jaren geleden is opgeheven, zijn de op de rekening betrekking hebbende stukken niet bewaard gebleven. Ik zal een zo goed mogelijke reconstructie van de situatie geven.
De rekening bij [bank] heeft een aantal (ca 6) jaren bestaan en heeft om en nabij
€ 60.000,- bedragen. Het geld op de betreffende rekening komt niet uit Nederland en is nooit in Nederland geweest. Ik ben geboren in [land 2] en heb daar een groot deel van mijn leven gewerkt en gewoond. Het geld is spaargeld dat ik in die tijd heb gespaard, (…).
Op een gegeven moment is het spaarbedrag overgeboekt naar een rekening in
[land 1] om te gebruiken voor de aankoop van een appartement of (vakantie)woning.
(…)
Uit de aangifte IB over 2014 blijkt dat op de aflossingsvrije hypotheek in 2014 € 52.000,- is afgelost. Deze aflossing heeft plaatsgevonden met geld van de betreffende rekening. In 2014 is de rekening dan ook opgeheven.
(…).”.
2.7.
De inspecteur heeft bij brief van 6 februari 2019 aangegeven dat stukken van belanghebbende nodig zijn om de bij [bank] aangehouden rekening goed te beoordelen. De inspecteur heeft belanghebbende nogmaals verzocht de ‘Verklaring verificatie buitenlands vermogen’ in te vullen en de gegevens zoals opgesomd in de brief van 19 november 2018 (zie 2.5) bij de [bank] op te vragen. Daarnaast wijst de inspecteur erop dat indien hij de gevraagde informatie niet ontvangt, overwogen wordt een informatiebeschikking te geven.
2.8.
Bij brief van 4 maart 2019 verzoekt belanghebbende de inspecteur alle informatie te verstrekken die de inspecteur in zijn bezit heeft.
2.9.
Bij brieven van 11 mei 2019 en 16 mei 2019 heeft de inspecteur zijn verzoek de gevraagde informatie te verstrekken herhaald.
2.10.
De inspecteur heeft met dagtekening 27 augustus 2019 de informatiebeschikking gegeven. Daarin staat, voor zover relevant:
“Op 29 november 2018 is er wederom een brief aan u gestuurd met verzoek de volgende gegevens te overleggen:
-
een afschrift van het openingsformulier van elke (bank)rekening;
-
alle bankafschriften (de mutaties op de betaalrekeningen/of de rekening-courant) van alle jaren (vanaf 2005);
-
afschriften van de jaaroverzichten van alle jaren;
-
indien van toepassing het sluitingsformulier.
In uw brief van 19 januari 2019 geeft u te kennen de beschikking te hebben gehad over een rekening bij de [bank] bank in [land 1] . Inmiddels zou de rekening zijn opgeheven. Echter op de hierboven gevraagde informatie wordt niet gereageerd.

Informatiebeschikking

Ik stel thans vast dat u niet aan uw informatieplicht heeft voldaan. De relevante wettelijke bepalingen met betrekking tot deze informatieverzoeken vindt u terug in de artikelen 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijskbelastingen[lees: rijksbelastingen]
(hierna AWR). Op grond van deze bepalingen bent u verplicht om gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor uw belastingheffing van belang kunnen zijn. Naar mijn mening heeft u zich niet gehouden aan deze wettelijke informatieplicht. Daarom ontvangt u hierbij een informatiebeschikking ex art. 52a AWR voor de kalenderjaren 2006 tot en met 2018 ten behoeve van de op te leggen (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting over de genoemde jaren. Het informatieverzoek waar deze informatiebeschikking betrekking op heeft is opgenomen in bijgevoegde Verklaring vermogen in het buitenland. In voorkomende gevallen zal ik aan uw eventuele fiscale partner een separate informatiebeschikking afgeven.
U kunt er naar aanleiding van deze beschikking voor kiezen alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Ik verwijs u naar de bijgevoegde "Verklaring vermogen in het buitenland" en verzoek u deze verklaring binnen zes weken met de bijbehorende bijlagen aan mij terug te sturen.

Gevolgen

Als u niet aan uw informatie verplichtigen[lees: verplichtingen]
voldoet en niet of niet tijdig bezwaar hebt gemaakt tegen deze beschikking, wordt deze informatiebeschikking onherroepelijk. Dat betekent dat u zich dan in een nadelige bewijspositie hebt gemanoeuvreerd in de bezwaarfase tegen de belastingaanslagen waarop het informatieverzoek ziet. U dient dan namelijk 'te doen blijken' dat die belastingaanslagen niet juist zijn, de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast.”.
2.11.
De B/CLO heeft een inlichtingenverzoek over de rekeningen bij de [bank] gedaan bij de belastingautoriteit in [land 1] . De Luxemburgse belastingautoriteit heeft de B/CLO op 4 augustus 2020 diverse stukken verstrekt, waaronder:
- een formulier [X] , ondertekend op 28 februari 2006 door [echtgenoot] ;
- afschrift van het [land 2] paspoort van [echtgenoot] , geldig tot 17 april 2006; en
- een verklaring van [bank] inzake drie bankrekeningnummers op naam van [belanghebbende] [X] met als ‘Date d’ouverture’ een datum in februari 2006 en ‘Date de clóture’ een datum in december 2014.
2.12.
De inspecteur heeft bij brief van 24 september 2020 afschriften van stukken van [bank] , verkregen van de Luxemburgse autoriteit, aan belanghebbende verstrekt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt (i) of de inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verstrekt, (ii) of sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs uit [land 2] , en (iii) of de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende is gegeven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd tegen de beslissing van de geheimhoudingskamer.
Op de zaak betrekking hebbende stukken.
3.1.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verstrekt. Zo ontbreekt volgens belanghebbende het Excelbestand dat de inspecteur uit [land 2] heeft verkregen. Dit bestand is wezenlijk van belang om vast te kunnen stellen dat mogelijk onrechtmatige profilering op basis van nationaliteit heeft plaatsgevonden. Daarnaast ontbreekt de informatie die de inspecteur bij de Luxemburgse autoriteiten heeft opgevraagd en de twaalf (of meer) interne notities, aldus belanghebbende.
3.2.
Op de zaak betrekking hebbende stukken zijn alle stukken die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming van de inspecteur met betrekking tot de informatiebeschikking. [2] De inspecteur heeft in zijn eerste brief belanghebbende verzocht informatie te verstrekken over de bij [bank] in [land 1] aangehouden bankrekening(en) (zie 2.3). Belanghebbende heeft verklaard dat zij een rekening bij de [bank] in [land 1] had aangehouden (zie 2.6). De inspecteur heeft ten aanzien van de identificatie van belanghebbende als rekeninghouder delen van het uit [land 2] verkregen Excelbestand aan belanghebbende verstrekt (zie 2.2). Gelet op de inhoud van de informatiebeschikking ziet de rechtbank niet in hoe het gehele Excelbestand verkregen uit [land 2] met informatie over inwoners van Nederland een rol kan hebben gespeeld bij de besluitvorming van de inspecteur ten aanzien van belanghebbende. De rechtbank heeft ook geen reden om te veronderstellen dat sprake zou zijn geweest van onrechtmatige profilering op basis van nationaliteit. De Duitse autoriteiten hebben immers de informatie over ingezetenen van Nederland aan B/CLO verstrekt en er zijn geen aanwijzingen dat die gegevens zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat het gebruik van die gegevens ontoelaatbaar moet worden geacht. De rechtbank volgt belanghebbende ook niet in haar standpunt dat door de inspecteur van de Luxemburgse autoriteiten opgevraagde informatie ontbreekt. Die stukken heeft de inspecteur wel verstrekt (zie 2.12 en bijlage 30 van het verweerschrift) en de rechtbank heeft geen reden aan de volledigheid daarvan te twijfelen. Daarnaast heeft belanghebbende niet voldoende concreet gesteld welke overige stukken zouden ontbreken die van enig belang kunnen zijn (geweest) voor de besluitvorming in haar zaak.
Onrechtmatig verkregen bewijs?
3.3.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat sprake is van onrechtmatig verkregen informatie uit [land 2] . Ter ondersteuning daarvan heeft belanghebbende verwezen naar berichten uit de Duitse media. Volgens belanghebbende is daaruit af te leiden dat de Duitse autoriteiten voor gegevens afkomstig uit diefstal heeft betaald. De inspecteur betoogt dat er geen aanwijzingen zijn dat de verkrijging in [land 2] onrechtmatig is geweest. Indien daar wel sprake van zou zijn geweest dan is de informatie uit [land 2] niet onrechtmatig verkregen jegens belanghebbende. Volgens de inspecteur mag hij erop vertrouwen dat [land 2] de verstrekte informatie rechtmatig heeft verkregen.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Het is vaste jurisprudentie [3] dat eerst sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs indien de bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat deze bewijsmiddelen niet mogen worden gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat enkel berichten uit de Duitse media onvoldoende zijn voor het oordeel dat de Nederlandse (of Duitse) overheid de hand heeft gehad in een ontvreemding van de gegevens betreffende [bank] dan wel anderszins onrechtmatige verkrijging.
Is de informatiebeschikking terecht gegeven?
3.5.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de informatiebeschikking om de volgende redenen moet worden vernietigd. (i) De gevraagde gegevens bij de informatiebeschikking gaan aanzienlijk verder dan eerder opgevraagde gegevens en het door de inspecteur opgegeven relatienummer [nummer] klopt niet waardoor de informatiebeschikking op onjuiste gegevens is gebaseerd. (ii) Daarnaast stelt zij dat zij geen gegevens kan verstrekken of beschikbaar stellen die niet in haar bezit zijn en dat in de informatiebeschikking niet is toegelicht waarom de gevraagde gegevens relevant zijn. (iii) De inspecteur heeft in de informatiebeschikking niet gewezen op artikel 25, derde lid, van de AWR. (iv) De inspecteur heeft alle informatie al van de Luxemburgse autoriteiten ontvangen. Het geven van een informatiebeschikking is daarom disproportioneel en is in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
3.6.
De inspecteur heeft bevestigd dat hij niet had onderkend dat het formulier met de titel
‘Verklaring vermogen in het buitenland’niet eerder aan belanghebbende is versterkt. Aan belanghebbende was verzocht een ander formulier met de titel “Verklaring verificatie buitenlands vermogen” in te vullen. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de gegeven informatiebeschikking beperkt dient te blijven tot het verstrekken van gegevens zoals die in de beschikking zijn verzocht.
3.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.7.1.
Niet in geschil is dat de bij de informatiebeschikking gevoegde ‘
Verklaring vermogen in het buitenland’niet eerder aan belanghebbende is verstrekt. Dat betekent echter niet dat de informatiebeschikking onjuist is of vernietigd moet worden. Naar het oordeel zijn de andere door de inspecteur aangevoerde feiten en omstandigheden voldoende voor het oordeel dat de informatiebeschikking terecht is gegeven. De rechtbank zal dat hierna nader motiveren. Voor gedeeltelijke vernietiging van een informatiebeschikking biedt de wet geen basis. [4] De rechtbank leidt uit de door de inspecteur overgelegde gegevens en de verklaringen van belanghebbende af dat belanghebbende vanaf 2006 ten minste één rekening bij [bank] heeft aangehouden die in 2014 is opgeheven (zie ook 2.6) maar waarschijnlijk drie (zie 2.11) bankrekeningen bij [bank] heeft aangehouden. De door de inspecteur gevraagde gegevens, waaronder alle bankafschriften, kunnen daarom van belang zijn voor de belastingheffing van belanghebbende over de jaren 2006 tot en met 2018. Dat het relatienummer [nummer] volgens belanghebbende onjuist is, doet daar niet aan af.
3.7.2.
Artikel 47 van de AWR geeft de inspecteur een ruime bevoegdheid om informatie te vragen. Daarvoor is slechts vereist dat het gevraagde op zichzelf beschouwd van belang kan zijn voor de belastingheffing van de betrokken belastingplichtige. [5] Voor belanghebbende bestaat dan de verplichting om aan de inspecteur die gegevens te verstrekken. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens, van belang kunnen zijn voor de belastingheffing ten aanzien van belanghebbende. [6] De inspecteur hoeft daarom naar het oordeel van de rechtbank niet bij elk opgevraagd stuk nog extra toe te lichten waarom de gevraagde informatie relevant is voor de belastingheffing.
3.7.3.
De inspecteur heeft in de informatiebeschikking belanghebbende erop gewezen wat het gevolg is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking (zie 2.10). Daarmee heeft hij materieel voldaan aan de in artikel 52a, lid 1, slotzin neergelegde verplichting om te wijzen op dat artikellid. Het niet expliciet vermelden van dat artikellid kan op zichzelf niet ertoe leiden dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd, zoals belanghebbende dat voorstaat.
3.8.
De rechtbank verwerpt het standpunt van belanghebbende dat de gegeven informatiebeschikking onevenredig en disproportioneel is aangezien de inspecteur gegevens uit [land 1] heeft ontvangen. De uit [land 1] verkregen informatie bevat immers niet de gegevens waar in de vragenbrieven en de informatiebeschikking om is gevraagd.
3.9.
Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel omdat (1) een briefdatum in het verweerschrift onjuist is overgenomen en (2) informatie over 13 jaar wordt opgevraagd. De rechtbank verwerpt ook dit standpunt van belanghebbende. Dat sprake is van een typefout in het verweerschrift is ook belanghebbende duidelijk; die fout heeft bovendien geen invloed op de informatiebeschikking als zodanig. De inspecteur mocht informatie over de jaren vanaf 2006 opvragen omdat uit de gegevens uit [land 1] volgt dat belanghebbende al in 2006 klant was bij [bank] (zie 3.7.1).
3.10.
Tussen partijen is eigenlijk niet in geschil dat belanghebbende de door de inspecteur gevraagde informatie niet heeft verstrekt. Belanghebbende heeft zich in deze procedure verzet tegen de verplichting dat te doen. Zoals uit het voorgaande volgt, was belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank verplicht om de gevraagde informatie over de Luxemburgse bankrekeningen te verstrekken. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aan haar informatieverplichting heeft voldaan. Zij heeft immers de gegevens die de inspecteur op blad 1 van de informatiebeschikking heeft gevraagd niet verstrekt. De informatiebeschikking is terecht aan belanghebbende gegeven.
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
4. Belanghebbende maakt aanspraak op ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 4 oktober 2019 bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 14 juni 2023. Sinds de indiening van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak is een periode van bijna 45 maanden verstreken.
4.1.
De inspecteur heeft gesteld dat de redelijke termijn vanwege de Coronapandemie moet worden verlengd. De inspecteur heeft bij brief van 16 juni 2020 aan belanghebbende gevraagd het horen telefonisch te laten plaatsvinden, omdat het belastingkantoor gesloten is vanwege de coronamaatregelen. De inspecteur heeft in zijn brief van 28 augustus 2020 zijn vraag inzake het horen herhaald en ook voorgesteld het hoorgesprek op belanghebbendes woonadres te laten plaatsvinden. Belanghebbende heeft daarop geantwoord dat het niet kunnen horen bij de Belastingdienst haar niet kan worden aangerekend. Bij brief van 27 juli 2021 geeft de inspecteur aan dat horen op het belastingkantoor weer mogelijk is en heeft belanghebbende gevraagd wat data voor te stellen. Bij brief van 16 augustus 2021 herhaalt de inspecteur zijn vraag. Belanghebbende geeft in haar brief van 28 augustus 2021 dat zij vanwege gezondheidsproblemen niet aan het hoorgesprek kan deelnemen. De rechtbank ziet daarom aanleiding de redelijke termijn te verlengen [7] en verlengt de redelijke termijn met de periode tussen 28 augustus 2020 en 27 juli 2021. Uit het voorgaande volgt dat de redelijke termijn met afgerond 10 maanden is overschreden.
4.2.
Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 24 maanden heeft geduurd en daarmee 7 maanden te lang, komt 7/10 deel (afgerond € 700) voor rekening van de inspecteur, en de rest (€ 300) voor rekening van de minister. De rechtbank merkt de minister in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

De informatiebeschikking is terecht gegeven. Het beroep is ongegrond. Omdat belanghebbende recht heeft op ISV krijgt zij het griffierecht terug. Voor een vergoeding van proceskosten is geen reden omdat niet aannemelijk is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat belanghebbende de in de brieven van 19 november 2018 en 6 februari 2019 gevraagde informatie alsnog aan de inspecteur kan verstrekken binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 300,
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 700,
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 14 juni 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder het nummer ECLI:NL:RBZWB:2022:2249.
2.Artikelen 7:4 en 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Vgl. HR van 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1715.
4.Hoge Raad, 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:819.
5.Hoge Raad 8 januari 1986, ECLI:NL:HR:1986:AW8125.
6.Vgl. HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3603.
7.Vgl. Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.