Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de waardebepaling van een onroerende zaak, specifiek een recreatie-appartement. De belanghebbende, eigenaar van het appartement, had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, die de waarde van de woning op 1 januari 2019 had vastgesteld op € 169.000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) correct had vastgesteld en dat de argumenten van de belanghebbende niet voldoende waren om de waarde te verlagen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over een verzoek van de belanghebbende om een schadevergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn met bijna 14 maanden was overschreden en kende een schadevergoeding van € 150 toe aan de belanghebbende. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding en tot vergoeding van proceskosten van € 418,50 aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.