In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 1.685 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de zaak, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren tijdens de zitting op 22 maart 2023. Belanghebbende had een bedrag van € 1.950 aan Bpm voldaan voor de registratie van een BMW X3, maar de inspecteur stelde dat de verschuldigde Bpm € 3.635 moest zijn, gebaseerd op een hertaxatie.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende had aangevoerd dat de hertaxateur niet deskundig en onafhankelijk was, maar deze beroepsgrond faalt. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur zijn standpunt op een toelaatbare manier heeft onderbouwd. De rechtbank legt uit dat de afschrijving op basis van de Wet Bpm moet worden vastgesteld en dat de inspecteur de bruto Bpm terecht heeft gebaseerd op de referentieauto.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn is overschreden met vijf maanden en kent een schadevergoeding van € 500 toe, waarvan € 100 voor de inspecteur en € 400 voor de Staat der Nederlanden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar wijst de proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende, die door de inspecteur en de Minister gezamenlijk moet worden betaald.