ECLI:NL:GHSHE:2018:5260

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
18/00101
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM voor drie gebruikte auto’s met discussie over toonplicht en waardevermindering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door de Inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 1.187, met daarbij belastingrente en een verzuimboete. De Rechtbank had de verzuimboete vernietigd, maar de naheffingsaanslag en de belastingrente gehandhaafd. Belanghebbende stelde dat de kosten om de auto’s te tonen in Soesterberg disproportioneel waren en dat er sprake was van meer dan normale gebruiksschade aan de voertuigen. Het Hof oordeelde dat de kosten om de auto’s te tonen inderdaad disproportioneel waren, maar dat de bewijslast voor de schade bij belanghebbende lag. Het Hof stelde de waardevermindering van de auto’s vast en concludeerde dat de naheffingsaanslag moest worden verminderd tot € 748. De boete werd vernietigd omdat belanghebbende mocht afgaan op het taxatierapport van haar deskundige. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00101
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het incidenteel hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 januari 2018, nummer BRE 16/4637, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 15 maart 2016, onder aanslagnummer [aanslagnummer] , een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 1.187 (hierna: de naheffingsaanslag). Tevens is daarbij, bij beschikking, belastingrente van € 9 in rekening gebracht en is, bij beschikking, een verzuimboete van € 118 opgelegd. Na tegen de naheffingsaanslag en beschikkingen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken de naheffingsaanslag en beschikkingen gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de verzuimboete, de uitspraak op bezwaar betreffende de verzuimboete vernietigd, de verzuimboete vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 1.500 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 334 aan haar vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 508. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep niet beantwoord.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 31 oktober 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door de heer [D] , taxateur bij [E] B.V. (hierna: de heer [D] ), alsmede, namens de Inspecteur, [F] en de heren [G] , [H] en [J] , ter bijstand vergezeld van de heer [K] van Domeinen Roerende Zaken (hierna: de heer [K] ). De zaken met kenmerken 17/00849, 17/00850, 18/00083, 18/00101 en 18/00109 zijn gezamenlijk, doch niet gevoegd, behandeld.
1.6.
De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
1.7.
Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een factuur betreffende de werkzaamheden van de heer [D] overgelegd.
1.8.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft op diverse data aangiften gedaan van de door haar ter zake van de registratie van een drietal personenauto’s op grond van de Wet BPM verschuldigde belasting. Het betreft een personenauto van het merk en type Mercedes-Benz C-klasse 220 CDI (VIN eindigend op [1] ; hierna: auto 1), een personenauto van het merk en type Mercedes-Benz A‑klasse 180 CDI (VIN eindigend op [2] ; hierna: auto 2) en een personenauto van het merk Mercedes-Benz GLA 200 (VIN eindigend op [3] ; hierna: auto 3). Als datum eerste toelating heeft te gelden respectievelijk 20 maart 2014, 1 februari 2013 en 9 april 2015. De op aangifte voldane BPM bedraagt respectievelijk € 2.448, € 1.958 en € 2.901, in totaal derhalve € 7.307.
2.2.1.
Voor de berekening van de verschuldigde BPM heeft belanghebbende de drie auto’s laten taxeren middels fysieke opname.
2.2.2.
Voor auto 1 heeft deze opname plaatsgevonden op 7 augustus 2015. De taxatie is uitgevoerd door de heer [D] , die zijn bevindingen heeft vastgelegd in een taxatierapport van 7 augustus 2015. Op het moment van de taxatie had de auto een kilometerstand van 19.443. In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto berekend op € 27.635 door op de koerslijstwaarde van XRAY van € 31.774 een schadebedrag van € 4.139 in mindering te brengen.
2.2.3.
Voor auto 2 heeft deze opname plaatsgevonden op 21 juli 2015. Ook deze taxatie is uitgevoerd door de heer [D] , die zijn bevindingen heeft vastgelegd in een taxatierapport van 22 juli 2015. Op het moment van de taxatie had de auto een kilometerstand van 57.204. In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto berekend op € 14.539 door op de koerslijstwaarde van XRAY van € 20.599 een schadebedrag van € 6.060 in mindering te brengen.
2.2.4.
Voor auto 3 heeft deze opname plaatsgevonden op 23 oktober 2015. Ook deze taxatie is uitgevoerd door de heer [D] , die zijn bevindingen heeft vastgelegd in een taxatierapport van 23 oktober 2015. Op het moment van de taxatie had de auto een kilometerstand van 10.405. In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto berekend op € 23.458 door op de koerslijstwaarde van XRAY van € 25.513 een schadebedrag van € 2.055 in mindering te brengen.
2.3.
Naar aanleiding van de aangiften heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd om de auto’s te tonen op de Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ), locatie Soesterberg. Belanghebbende is niet ingegaan op de uitnodiging. Vervolgens heeft DRZ op basis van “no-show” taxatierapporten opgemaakt.
2.4.
Bij het berekenen van de verschuldigde BPM is de Inspecteur uitgegaan van de handelsinkoopwaarde van de auto’s in onbeschadigde staat. De Inspecteur heeft daarbij bekeken welke afschrijving voor belanghebbende het meest gunstig was (op basis van de tabel, dan wel op basis van de in de taxatierapporten van de heer [D] opgenomen koerslijstwaarde, dan wel op basis van een in het taxatierapport van DRZ opgenomen koerslijstwaarde). Voor auto 1 is de Inspecteur uitgegaan van de in het taxatierapport van de heer [D] opgenomen koerslijstwaarde XRAY van € 31.774. Voor auto 2 is hij uitgegaan van de in het rapport van DRZ opgenomen koerslijstwaarde XRAY van € 20.302. Voor auto 3 is hij uitgegaan van de in het taxatierapport van de heer [D] opgenomen koerslijstwaarde XRAY van € 25.513. Voorts heeft de Inspecteur een vermindering op de berekende BPM toegepast wegens extra leeftijdskorting van respectievelijk € 68, € 47 en € 93. De door de Inspecteur berekende BPM bedraagt aldus respectievelijk € 2.744, € 2.687 en € 3.063, in totaal derhalve € 8.494. Voor het verschil met de op aangifte voldane BPM van € 7.307, oftewel € 1.187, heeft hij met dagtekening 15 maart 2016 de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, waarbij tevens bij beschikking € 9 belastingrente in rekening is gebracht. Voorts is op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) bij beschikking een verzuimboete van 10%, zijnde € 118, opgelegd.
2.5.
De laagste in het taxatierapport van DRZ betreffende auto 2 genoemde koerslijstwaarde is niet die van XRAY van € 20.302, maar die van BOVAG van € 19.200.
2.6.
De Rechtbank heeft geen aftrek wegens meer dan normale gebruiksschade toegestaan en heeft de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd. De verzuimboete is door de Rechtbank vernietigd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft in hoger beroep het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd?
II. Heeft de Rechtbank de verzuimboete terecht vernietigd?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan, met dien verstande dat de naheffingsaanslag wel moet worden verminderd, uitgaande van de laagste koerslijstwaarde voor auto 2.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat voor auto 2 mag worden uitgegaan van de laagste handelsinkoopwaarde (in onbeschadigde staat) en dat dat, anders dan waarvan bij de naheffing is uitgegaan, de koerslijstwaarde BOVAG is van € 19.200. Tussen partijen is niet in geschil dat deze omstandigheid leidt tot een naheffing betreffende auto 2 van € 582 (€ 2.540 minus € 1.958) en derhalve een vermindering van de naheffingsaanslag met € 147 (€ 2.687 minus € 2.540).
Voorts heeft de Inspecteur ter zitting verklaard akkoord te zijn met het totaalbedrag van € 649,84 van door de heer [D] gedeclareerde kosten voor het voorbereiden en bijwonen van de ter zitting van 31 oktober 2018 behandelde zaken met de kenmerken 17/00849, 17/00850, 18/00083, 18/00101 en 18/00109, en hebben partijen uitdrukkelijk aangegeven dat het Hof deze kosten naar eigen inzicht mag toedelen aan de genoemde zaken.
3.3.
Partijen concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en van de naheffingsaanslag en beschikkingen.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Onafhankelijkheid Domeinen Roerende Zaken (DRZ)
4.1.
Ter zitting heeft belanghebbende de onafhankelijkheid van DRZ ten opzichte van de Belastingdienst in twijfel getrokken. Volgens belanghebbende legt de Belastingdienst instructies op aan DRZ over de wijze van taxeren, zoals bijvoorbeeld het onderscheid dat gemaakt moet worden tussen normale gebruikssporen en waardeverminderende gebruiksschade.
4.2.
Het Hof verwerpt deze stelling van belanghebbende. Niet gebleken is dat de Belastingdienst DRZ beïnvloedt of instrueert over de wijze van taxeren. De omstandigheid dat de Belastingdienst medewerkers van DRZ regelmatig inlicht over recente BPM jurisprudentie, maakt dit niet anders.
Gebruik van innameprotocollen van leasemaatschappijen
4.3.
Voor zover belanghebbende stelt dat innameprotocollen van leasemaatschappijen onderdeel zijn van het beleid van de Belastingdienst, zodat bij de waardevaststelling van de voertuigen aangesloten moet worden bij de interpretatie die deze - overigens door verschillende leasemaatschappijen verschillend opgemaakte - innameprotocollen aan gebruikssporen respectievelijk schades geven, kan het Hof haar daarin niet volgen. De Inspecteur heeft bestreden dat er sprake is van een dergelijk beleid en het Hof is van een dergelijk beleid ook niet gebleken. De verklaring van de heer [K] ter zitting dat DRZ innameprotocollen van leasemaatschappijen raadpleegt om inzicht te krijgen in de markt, maakt het gebruik van innameprotocollen geen onderdeel van het beleid van de Belastingdienst. De stelling van belanghebbende faalt.
Evenredigheidsbeginsel
4.4.
Naar aanleiding van de aangiften heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd om de auto’s te tonen bij DRZ te Soesterberg. Belanghebbende is op deze uitnodiging niet ingegaan, omdat zij onevenredig hoge kosten zou moeten maken om de auto naar Soesterberg te vervoeren. Het Hof is van oordeel dat de kosten die belanghebbende moet maken om de auto op de locatie van Soesterberg te tonen, afgezet tegen de hoogte van de naheffing (respectievelijk € 296, € 582 en € 162) verhoudingsgewijs dermate hoog zijn, dat het disproportioneel moet worden geacht om belanghebbende op te roepen om de auto’s in Soesterberg te tonen.
Dat het verzoek om de auto’s te Soesterberg te tonen in dit geval als disproportioneel moet worden aangemerkt, betekent echter niet dat reeds om die reden de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd en evenmin dat de bewijslastverdeling wijzigt. Voor zover belanghebbende betoogt dat de aan de hand van een koerslijst bepaalde handelsinkoopwaarde - en daarmee de belastinggrondslag - dient te worden verminderd in verband met schade, blijft de bewijslast ter zake op belanghebbende rusten. Het niet hoeven tonen van de auto te Soesterberg betekent alsdan dat belanghebbende met andere bewijsmiddelen aannemelijk dient te maken dat de handelsinkoopwaarde neerwaarts dient te worden gecorrigeerd wegens schade.
Waardevermindering wegens schade; auto 1
4.5.
Belanghebbende stelt zich met verwijzing naar het door de heer [D] opgestelde taxatierapport en bijbehorende schadecalculatie op het standpunt dat auto 1 meer dan normale gebruiksschade heeft, waaronder overmatige steenslag en krassen. Voorts stelt belanghebbende dat vanwege het ontbreken van een Nederlandstalig literatuurpakket en Nederlandstalige software een aanvullende aftrek op de handelswaarde toegepast moet worden. Belanghebbende claimt in dit kader in totaal een aftrek van € 4.139.
4.6.
De Inspecteur heeft gesteld dat hij niet heeft kunnen beoordelen of een Nederlandstalig literatuurpakket en Nederlandstalige software ontbreken en dat hij daarom betwist dat deze niet in de auto aanwezig waren. De Inspecteur heeft voorts betwist dat er sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De door belanghebbende genoemde ‘schade’ bestaat volgens de Inspecteur uit gebruikssporen die passen bij een auto van bijna anderhalf jaar oud en 19.443 kilometers op de teller.
4.7.
Het Hof acht het aannemelijk dat in deze Duitse auto een Nederlandstalig literatuurpakket ontbreekt en dat dit een waardeverminderend effect heeft op de handelswaarde van de auto. Ten aanzien van het ontbreken van Nederlandse software is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanwezige software niet eenvoudig is om te zetten op Nederlandse taal. Het Hof concludeert voorts op basis van de tot het dossier behorende foto’s van auto 1 dat deze slechts gebruiksschade vertoont die inherent is aan de leeftijd en kilometrage van de auto en die reeds verdisconteerd is in de koerslijst. Belanghebbende heeft de door haar gestelde schade dan ook niet aannemelijk gemaakt.
4.8.
Het Hof stelt, overeenkomstig de schadecalculatie, het met het ontbreken van het Nederlandstalige literatuurpakket samenhangende schadebedrag vast op € 102,85 inclusief BTW. De Inspecteur heeft weliswaar ter zitting gewezen op de website Autoboekjes.nl, waarop kopieën van Nederlandse literatuurpakketten tegen een lage prijs zijn aan te schaffen, echter het Hof acht aannemelijk dat deze kopieën van literatuurpakketten ongeautoriseerd en daarom onbruikbaar zijn in het kader van de schadecalculatie. Op grond van het voorgaande stelt het Hof de handelsinkoopwaarde vast op (afgerond) € 31.671 (koerslijstwaarde van € 31.774 minus € 102,85).
Waardevermindering wegens schade; auto 2
4.9.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat belanghebbende mag uitgaan van een handelsinkoopwaarde van auto 2 in onbeschadigde staat van € 19.200 (zie onder 3.2). Belanghebbende stelt zich met verwijzing naar het door de heer [D] opgestelde taxatierapport en bijbehorende schadecalculatie op het standpunt dat auto 2 meer dan normale gebruiksschade heeft, waaronder overmatige steenslag, (lak)beschadigingen en een ster in de voorruit. Belanghebbende claimt in dit kader in totaal een aftrek van € 6.060.
4.10.
De Inspecteur heeft betwist dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De door belanghebbende genoemde ‘schade’ bestaat volgens de Inspecteur uit gebruikssporen die passen bij een auto van bijna tweeënhalf jaar oud en 57.204 kilometers op de teller.
4.11.
Het Hof is het, gelet op de bij het taxatierapport behorende foto’s en rekening houdend met de leeftijd en de kilometrage van de auto, met belanghebbende eens dat de auto meer beschadigingen vertoont dan een vergelijkbaar voertuig, maar volgt belanghebbende niet in haar stelling dat alle beschadigingen de waarde van de auto verminderen. Gelet op de foto’s in het taxatierapport ziet het Hof aanleiding de waardevermindering in goede justitie vast te stellen op een bedrag van € 2.000 inclusief BTW. De handelsinkoopwaarde bedraagt dan € 19.200 minus € 2.000 is € 17.200.
Waardevermindering wegens schade; auto 3
4.12.
Belanghebbende stelt zich met verwijzing naar het door de heer [D] opgestelde taxatierapport en bijbehorende schadecalculatie op het standpunt, dat auto 3 meer dan normale gebruiksschade heeft, waaronder overmatige steenslag en lak(beschadigingen). Voorts stelt belanghebbende dat vanwege het ontbreken van een Nederlandstalig literatuurpakket en Nederlandstalige software een aanvullende aftrek op de handelswaarde toegepast moet worden. Belanghebbende claimt in dit kader in totaal een aftrek van € 2.055.
4.13.
De Inspecteur heeft gesteld dat hij niet heeft kunnen beoordelen of een Nederlandstalig literatuurpakket en Nederlandstalige software ontbreken en dat hij daarom betwist dat deze niet in de auto aanwezig waren. De Inspecteur heeft voorts betwist dat er sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De door belanghebbende genoemde ‘schade’ bestaat volgens de Inspecteur uit gebruikssporen die passen bij een auto van ruim een half jaar oud en 10.405 kilometers op de teller.
4.14.
Het Hof acht het aannemelijk dat in deze Duitse auto een Nederlandstalig literatuurpakket ontbreekt en dat dit een waardeverminderend effect heeft op de handelswaarde van de auto. Ten aanzien van het ontbreken van Nederlandse software is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanwezige software niet eenvoudig is om te zetten op Nederlandse taal. Het Hof concludeert voorts op basis van de tot het dossier behorende foto’s van auto 3 dat deze slechts gebruiksschade vertoont die inherent is aan de leeftijd en kilometrage van de auto en die reeds verdisconteerd is in de koerslijst. Belanghebbende heeft de door haar gestelde schade dan ook niet aannemelijk gemaakt.
4.15.
Het Hof stelt, overeenkomstig de schadecalculatie, het met het ontbreken van het Nederlandstalige literatuurpakket samenhangende schadebedrag vast op € 102,85 inclusief BTW. De Inspecteur heeft weliswaar ter zitting gewezen op de website Autoboekjes.nl, waarop kopieën van Nederlandse literatuurpakketten tegen een lage prijs zijn aan te schaffen, echter het Hof acht aannemelijk dat deze kopieën van literatuurpakketten ongeautoriseerd en daarom onbruikbaar zijn in het kader van de schadecalculatie. Op grond van het voorgaande stelt het Hof de handelsinkoopwaarde vast op (afgerond) € 25.410 (koerslijstwaarde van € 25.513 minus € 102,85).
Verschuldigde BPM
4.16.
De verschuldigde BPM voor auto 1 berekent het Hof, uitgaande van een historische nieuwprijs van de auto van € 68.631, een handelsinkoopwaarde van € 31.671, een werkelijke afschrijving van € 36.960, een werkelijk afschrijvingspercentage van 53,85% (36.960/68.631), een bruto BPM van € 6.075, een afschrijving van afgerond € 3.272 en een extra leeftijdskorting van € 68, op € 2.735. Nu een bedrag op aangifte is voldaan van € 2.448, bedraagt de na te heffen BPM voor auto 1 € 287.
4.17.
De verschuldigde BPM voor auto 2 berekent het Hof, uitgaande van een historische nieuwprijs van de auto van € 45.159, een handelsinkoopwaarde van € 17.200, een werkelijke afschrijving van € 27.959, een werkelijk afschrijvingspercentage van 61,91% (27.959/45.159), een bruto BPM van € 6.081, een afschrijving van afgerond € 3.765 en een extra leeftijdskorting van € 47, op € 2.269. Nu een bedrag op aangifte is voldaan van € 1.958, bedraagt de na te heffen BPM voor auto 2 € 311.
4.18.
De verschuldigde BPM voor auto 3 berekent het Hof, uitgaande van een historische nieuwprijs van de auto van € 45.446, een handelsinkoopwaarde van € 25.410, een werkelijke afschrijving van € 20.036, een werkelijk afschrijvingspercentage van 44,08% (20.036/45.446), een bruto BPM van € 5.623, een afschrijving van afgerond € 2.479 en een extra leeftijdskorting van € 93, op € 3.051. Nu een bedrag op aangifte is voldaan van € 2.901, bedraagt de na te heffen BPM voor auto 3 € 150.
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar (€ 287 + € 311 + € 150 =) € 748.
Verzuimboete
4.20.
Op grond van artikel 67c van de AWR, in samenhang met paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB), kan de Inspecteur een verzuimboete opleggen indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan gedeeltelijk niet heeft betaald. Het opleggen van een verzuimboete blijft achterwege indien sprake is van afwezigheid van alle schuld dan wel van een pleitbaar standpunt (vgl. paragraaf 4 BBBB).
4.21.
Naar het oordeel van het Hof kan niet gezegd worden dat de door belanghebbende ingenomen stelling dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade, evident onjuist of bij voorbaat niet pleitbaar was. Het enkele feit dat belanghebbende een ervaren autohandelaar is, brengt nog niet mee dat zij op de hoogte is van alle “ins and outs” van taxeren en van de wettelijke regels op het gebied van de BPM. Belanghebbende mocht dan ook afgaan op het taxatierapport van de door haar ingeschakelde deskundige.
4.22.
Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende, door zich bij het doen van aangifte te verlaten op het taxatierapport van een gecertificeerde deskundige, een pleitbaar standpunt heeft ingenomen. Dit betekent dat de boete dient te vervallen.
Slotsom
4.23.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is, dat het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd. De naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 748 en de boete moet worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.24.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 508 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.25.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is en het door de Inspecteur ingestelde incidentele hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.26.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 501 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), is € 1.002, vermeerderd met een bedrag van € 278,52 voor de kosten van de door belanghebbende naar de zitting meegebrachte deskundige. Deze vergoeding is gebaseerd op de totale door de taxateur gedeclareerde en door de Inspecteur niet weersproken kosten van de taxateur van € 649,84 exclusief BTW voor het voorbereiden en bijwonen van de op de zitting van 31 oktober 2018 behandelde zaken met de kenmerken 17/00849, 17/00850, 18/00083, 18/00101 en 18/00109, waarbij het Hof dit bedrag, met uitdrukkelijk goedvinden van partijen, naar eigen inzicht (naar rato van het aantal auto’s) heeft toegedeeld aan deze genoemde zaken.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep van belanghebbende gegrond;
  • verklaart het incidentele hoger beroep van de Inspecteur ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten en het griffierecht;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 748;
  • vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • vernietigt de boetebeschikking;
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van € 508 vergoedt; en
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.280,52.
Aldus gedaan op 13 december 2018 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J. Swinkels en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.