In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, een in het Verenigd Koninkrijk gevestigd fonds, heeft een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken van de inspecteur van de belastingdienst, die de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2014, 2015 en 2016 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, waarbij zij zich baseerde op het Unierecht en de relevante wetgeving, waaronder artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting 1965.
De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat de belanghebbende niet vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi) en dat de afdrachtvermindering niet kan leiden tot een teruggaaf van dividendbelasting voor buitenlandse beleggingsfondsen. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het Hof van Justitie, waaruit blijkt dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de huidige regeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting en dat de belanghebbende ook geen recht heeft op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het griffierecht en proceskosten niet vergoed.