ECLI:NL:RBZWB:2023:1548

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
23-000131
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname Audi Q5 ter uitvoering van Europees Onderzoeksbevel

Op 27 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klaagster, die stelt eigenaar te zijn van een Audi Q5. Het klaagschrift betreft de opheffing van beslag dat is gelegd op de auto ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. Klaagster was niet in raadkamer verschenen, maar de officier van justitie, Y.E.Y. Vermeulen, heeft het standpunt ingenomen dat het beslag gehandhaafd moet blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek aan de Audi door de Belgische autoriteiten nog moet plaatsvinden en dat het belang van strafvordering in België niet is beperkt tot het Nederlandse strafvorderlijke belang. De rechtbank overweegt dat de eigendoms- en bezitskwesties in deze procedure niet aan de orde zijn, maar dat klaagster als rechthebbende op de Audi kan worden aangemerkt. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat het klaagschrift ongegrond is, omdat het beslag noodzakelijk is voor de waarheidsvinding in het Belgische onderzoek. De beslissing is genomen in het kader van de wederzijdse erkenning van EOB's en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het beslag op te heffen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 23-000131
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster].,
gevestigd te [vestigingsplaats] ([postadres]),
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 28 december 2022 ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel van de Belgische autoriteiten (hierna: EOB) onder [naam] ([bedrijf]) in beslag is genomen: een Audi Q5 met [kenteken];
  • het EOB van 23 november 2022 uitgevaardigd door [naam onderzoeksrechter], Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, Afdeling Dendermonde;
  • het bevriezingscertificaat van 28 december 2022 uitgevaardigd door [naam onderzoeksrechter], Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, Afdeling Dendermonde;
  • het klaagschrift, ingediend op 30 december 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer achter gesloten deuren op 13 februari 2023. Gehoord is de officier van justitie, Y.E.Y. Vermeulen.
Klaagster is behoorlijk opgeroepen, maar - met bericht van verhindering - niet in raadkamer verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klaagster. Daartoe is aangevoerd dat op 28 december 2022 aan klaagster is betekend dat er beslag is gelegd op de roerende zaak, te weten een Audi Q5 met [kenteken]. Klaagster stelt eigenaar te zijn van voornoemd voertuig en verwijst daarbij naar de overeenkomst met hun klant [bedrijf] (vertegenwoordigd door
[naam]). Hierin is opgenomen dat klaagster een eigendomsvoorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot voornoemde auto. Omdat [bedrijf] nog niet volledig heeft voldaan aan de vordering van klaagster, verzoekt klaagster - als eigenaar van het object het beslag op te heffen en de auto aan haar te retourneren.
De officier van justitie heeft in raadkamer aangevoerd dat klaagster als eigenaar van de Audi A5 kan worden gezien en daarmee belanghebbende is in de onderhavige procedure. De officier van justitie is van oordeel dat het beslag desondanks moet worden gehandhaafd.
Daartoe is allereerst opgemerkt dat volgens de Hoge Raad het belang van strafvordering niet beperkt is tot het Nederlandse strafvorderlijke belang. Daarnaast is aangevoerd dat de verdenking van betrokkenheid van [naam] (bij deelneming aan een criminele organisatie, handel in verdovende middelen en witwassen in België voor de Belgische autoriteiten aanleiding is geweest om een EOB uit te vaardigen en ook de reden is geweest voor de doorzoeking van de woning van [naam] ter inbeslagneming van grote hoeveelheden contant geld, luxe goederen, gegevensdragers en de Audi. Het beslag dient gehandhaafd te blijven nu de inbeslaggenomen Audi - deels - dient om de waarheid aan de dag te brengen en er nog geen onderzoek voor de Belgische strafzaak aan de auto heeft kunnen plaatsvinden.

2.De beoordeling

De Belgische autoriteiten hebben in de aanhef van het door hen uitgevaardigde EOB verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan de klaagster.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
Klaagster stelt eigenaar te zijn van de onder [naam] inbeslaggenomen Audi Q5.
Bij de beoordeling van de vraag of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt zal de rechter niet hoeven te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal daarbij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken (vgl, HR 6 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3826, NJ 2003, 459). Het gaat in de beslagprocedure om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp (HR 3 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6983).
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de voorhanden zijnde stukken en hetgeen door de officier van justitie in raadkamer naar voren is gebracht, klaagster redelijkerwijs als rechthebbende op de Audi kan worden aangemerkt en derhalve ontvankelijk is in het klaagschrift.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd ter uitvoering van een EOB als volgt.
De rechtbank neemt in overweging dat de beklagrechter bij de behandeling van een klaagschrift gericht tegen de inbeslagneming ter uitvoering van een EOB geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift ex artikel 5.4.10, derde lid, Sv. De beklagrechter toetst evenmin de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108 en HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511). In art. 5.4.7, eerste lid, Sv is bepaald dat de eisen die in het Wetboek van Strafvordering worden gesteld aan de toepassing van de bevoegdheden in het kader van een Nederlands onderzoek en die betrekking hebben op een beoordeling de proportionaliteit of het onderzoeksbelang, buiten beschouwing worden gelaten.
Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Zo dient op grond van art. 5.4.4., tweede lid, Sv in beginsel – dat wil zeggen behoudens de in deze bepaling omschreven uitzondering – te worden voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108). Daarnaast kan de beklagrechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1940).
De rechtbank overweegt dat verder in deze klaagschriftprocedure ter beoordeling staat of de inbeslaggenomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen (vgl. HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:679 en HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:744). Daarbij is van belang dat de uitvaardigende staat het te verkrijgen bewijsmateriaal in het EOB globaal mag omschrijven, omdat het voor de uitvaardigende staat niet steeds op voorhand vaststaat welk bewijsmateriaal precies aanwezig is in de uitvoerende staat, terwijl het de autoriteiten van de uitvaardigende staat zijn die het best kunnen bepalen welke voorwerpen of gegevens relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek aldaar.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat – in de zin van het belang van de uitvaardigende staat bij de uitvoering van het EOB en de overdracht van de resultaten daarvan ten behoeve van de strafrechtelijke procedure in de uitvaardigende staat – wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat de Audi Q5 waarvan klaagster teruggave verlangt in beslag is genomen ter uitvoering van het EOB van 23 november 2022 - zijnde een aanvullend EOB op eerdere uitvaardigingen van het EOB - uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten. Daarin wordt gerelateerd dat beslagene [naam] wordt verdacht van deelneming aan een criminele organisatie, betrokkenheid bij illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen en witwassen van opbrengsten van misdrijven.
De Nederlandse gerechtelijke en politionele autoriteiten wordt onder andere gevraagd om een doorzoeking te verrichten bij [naam] op het [adres]. Tijdens de doorzoeking van de woning worden er diverse goederen, waaronder een vuurwapen met patronen, gegevensdragers en de Audi Q5 aangetroffen en op grond van artikel 94 Sv (waarheidsvinding) inbeslaggenomen.
Uit de beschikbare informatie en uit hetgeen door de officier van justitie in raadkamer naar voren is gebracht begrijpt de rechtbank dat het onderzoek aan de Audi door de Belgische autoriteiten nog dient plaats te vinden. Deze omstandigheid maakt dat de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het beslag ex artikel 94 Sv dat is gelegd ter uitvoering van een EOB ongegrond zal verklaren. Het feit dat klaagster als eigenaar van de Audi kan worden aangemerkt maakt dit niet anders.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 27 februari 2023 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).