De beschikking van de rechtbank houdt, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende in:
“Namens klager is aangevoerd dat er onder hem een personenauto (Mercedes-Benz, kenteken: [kenteken]) in beslag is genomen met hierin onder andere; een veiligheidshelm, werk kleding en een toegangspasje. De auto zou in beslag genomen zijn uit hoofde van een internationaal rechtshulpverzoek, zo is klager te kennen gegeven bij brief van het Openbaar Ministerie van 16 juni 2021. Het is klager onduidelijk waar hij van wordt verdacht en wat de grondslag voor de inbeslagname is. Klager is zelfstandige zonder personeel in de bouw en kan niet zonder zijn auto en de daarin voornoemde goederen. Handhaving van het beslag leidt tot disproportioneel veel inkomensverlies. Klager verzoekt de rechtbank dan ook tot gegrondverklaring van zijn klaagschrift onder teruggave van de auto en de hierin aanwezige, voornoemde, goederen.
De officier van justitie voert aan dat het beslag rechtmatig is gelegd op basis van een Europees onderzoeksbevel. Dat Europees onderzoeksbevel is de basis voor de inbeslagname. De Belgische onderzoeksrechter beroept zich op geheimhouding omtrent het strafrechtelijk (voor)onderzoek nu dit onderzoek nog dient aan te vangen. Het onderzoek richt zich op de auto en de daarin aanwezige goederen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beslag gehandhaafd dient te worden. De in beslag genomen voorwerpen dienen de waarheidsvinding en zijn, thans, nog niet overgedragen aan de Belgische autoriteiten, zodat er nog geen onderzoek plaats heeft kunnen vinden. Het klaagschrift dient ongegrond te worden verklaard.
(...)
2. De beoordeling
(...)
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag: a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
De rechtbank neemt verder tot uitgangspunt dat in een geval als het onderhavige, waarin op grond van art. 94 Sv beslag is gelegd ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel, bij de beantwoording van de vraag of het strafvorderlijk belang - ook wanneer dit niet is beperkt tot het Nederlandse strafvorderlijk belang - het voortduren van het beslag vordert, in beginsel verondersteld mag worden dat het recht van de lidstaat dat het Europees onderzoeksbevel heeft uitgevaardigd voorziet in een regeling die materieel rechtelijk overeenkomt met hetgeen geldt naar Nederlands recht. Dit mede gelet op het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv.
De voorwerpen waarvan klager teruggave verlangt zijn in beslag genomen op de voet van art. 94 Sv ter uitvoering van een (in deze procedure aan de rechtbank overgelegd) Europees onderzoeksbevel, uitgevaardigd door de Belgische onderzoeksrechter. Uit de kennisgeving van inbeslagneming, waarover klager en zijn raadsvrouw eveneens beschikken, blijkt dat de auto op verzoek van de Belgische politie op sporen in beslag is genomen. Dit wordt bevestigd en nader onderbouwd in het Europees onderzoeksbevel.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op hetgeen in het Europees onderzoeksbevel is gerelateerd het belang van strafvordering de voortduring van het beslag op voornoemde voorwerpen vordert. Aannemelijk is dat deze voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.”
3.4.1Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn onder meer de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 5.4.1 lid 1 Sv:
“Een Europees onderzoeksbevel is een beslissing afkomstig van een rechterlijke autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken en Ierland, die ertoe strekt in een andere lidstaat één of meer bevoegdheden toe te passen met het oog op het verkrijgen van bewijsmateriaal in een strafzaak. Een Europees onderzoeksbevel kan tevens worden uitgevaardigd om bewijsmateriaal te verkrijgen dat reeds in het bezit is van de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende staat.”
- Artikel 5.4.7 lid 1 Sv:
“Ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel kunnen opsporingsbevoegdheden worden toegepast, onder dezelfde voorwaarden waaronder deze kunnen worden toegepast in een Nederlands onderzoek naar dezelfde feiten op grond van dit wetboek. Daarbij worden eisen die worden gesteld in verband met de proportionaliteit, alsmede een beoordeling van het onderzoeksbelang buiten beschouwing gelaten.”
- Artikel 5.4.10 leden 1 en 3 Sv:
“1. De betrokkene bij wie in het kader van uitvoering van een Europees onderzoeksbevel voorwerpen in beslag zijn genomen danwel gegevens zijn gevorderd, of bij wie gegevens zijn vastgelegd tijdens een doorzoeking of onderzoek in een geautomatiseerd werk, aan wie een vordering medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van gegevens is gedaan, of die een vordering heeft ontvangen om gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede de betrokkene bij wie ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, als bedoeld in artikel 125o, heeft plaatsgevonden wordt, indien de geheimhouding van het onderzoek daardoor niet in het gedrang komt, in kennis gesteld van zijn bevoegdheid om binnen veertien dagen na kennisgeving een klaagschrift ingevolge artikel 552a in te dienen bij de rechtbank.
3. De artikelen 552a, eerste tot en met zesde lid, 552d, eerste en tweede lid, en 552e, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het bevel, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift.”