ECLI:NL:RBZWB:2023:1412

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5439
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het WIA-dagloon en de rol van het UWV in de vaststelling van uitkeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar WIA-dagloon beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Heek, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat haar een WIA-uitkering had toegekend met een dagloon van € 195,11. Eiseres betoogde dat de WW-uitkering die zij in april 2019 had ontvangen, niet was meegenomen in de berekening van haar dagloon, wat volgens haar onterecht was en haar onevenredig benadeelde. De rechtbank heeft de feiten en de relevante wet- en regelgeving in overweging genomen, waaronder het Dagloonbesluit en de Wet WIA. De rechtbank concludeert dat het UWV het dagloon correct heeft vastgesteld, en dat de door eiseres aangevoerde argumenten niet opwegen tegen de geldende regelgeving. De rechtbank wijst erop dat de CRvB eerder heeft geoordeeld dat de systematiek van het Dagloonbesluit niet in strijd is met de wet, en dat het aan de wetgever is om eventuele aanpassingen te maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5439 WIA

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Heek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van het WIA-dagloon.
Het UWV heeft met het besluit van 28 mei 2021 aan eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Met het bestreden besluit van 3 november 2021 op het bezwaar van eiseres heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en het dagloon vastgesteld op € 195,11.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft
mr. H.J.J. Verhoeven namens het UWV deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

Feiten
1. Eiseres is werkzaam geweest bij [werkgever] over de periode van 1 januari 2012 tot en met 7 september 2018. Aansluitend heeft zij een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW) ontvangen.
Op 29 mei 2019 heeft eiseres zich ziekgemeld vanuit de WW en heeft zij een Ziektewetuitkering ontvangen.
Met het besluit van 28 mei 2021 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 26 mei 2021 een WIA-uitkering toegekend. Het WIA-maandloon is daarbij vastgesteld op € 4.135,76. Omgerekend naar een dagloon is dit € 190,15. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit heeft het UWV het dagloon gewijzigd vastgesteld op € 195,11.

Beoordeling door de rechtbank

Geschil
2. De rechtbank beoordeelt of het UWV het dagloon terecht heeft vastgesteld op € 195,11. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiseres
4. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de in de periode van 1 april 2019 tot en met 30 april 2019 verworven WW-uitkering moet worden betrokken bij de berekening van het WIA-dagloon. Eiseres heeft aangevoerd dat zij door de betalingssystematiek van de WW en de berekeningssystematiek van het WIA-dagloon onevenredig hard wordt getroffen. Eiseres verwijst naar de knelpuntenbrief Wet en Regelgeving van 3 juni 2021 waaruit blijkt dat ook het UWV erkent dat deze systematiek onmiskenbaar nadelig uitpakt voor haar. Strikte toepassing van artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit is volgens eiseres in strijd met het doel van het Dagloonbesluit. Het doel is immers ook een voor belanghebbende representatief dagloon vast te stellen. Door de huidige berekening blijft 1/12 van het inkomen buiten beschouwing bij de berekening van het dagloon. Eiseres stelt dat de berekeningssystematiek buiten toepassing moet worden verklaard. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst eiseres naar uitspraken van de rechtbank Gelderland [1] . Ook heeft eiseres gewezen op de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister van SZW) van 25 november 2022 [2] .
Standpunt UWV
5. Het UWV heeft gesteld dat ingevolge het inkomensbesluit en het Dagloonbesluit loon en een uitkering geacht worden te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan. De WW-uitkering die betrekking heeft op de maand april 2019 verwerft eiseres pas in mei 2019. Het UWV stelt dat zijn standpunt in overeenstemming is met vaste rechtspraak en verwijst naar twee uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [3]
Met betrekking tot de knelpuntenbrief heeft het UWV opgemerkt dat in die brief de situatie is besproken dat tijdvakken zonder loon/uitkering wel meegeteld worden als tijdvak waardoor het totale SV-loon door 261 wordt gedeeld. Dit wordt in de knelpuntenbrief als onwenselijk benoemd. Voor eiseres geldt een andere situatie aangezien zij wel in alle loontijdvakken inkomen heeft ontvangen. In de zaak die heeft geleid tot de eerstgenoemde uitspraak van Gelderland was sprake van slechts een dag werken aan het begin van de referteperiode en daarna 10 maanden niet. Omdat geen beroep kon worden gedaan op de startersregeling werd het totale loon door 261 gedeeld, hetgeen grote financiële gevolgen had. Bij eiseres is hiervan geen sprake. Tegen de door eiseres genoemde uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 oktober 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:5771) heeft het UWV hoger beroep ingesteld. Het UWV is van mening dat het dagloon in het geval van eiseres correct is vastgesteld en dat niet gebleken is van onevenredige gevolgen van het bestreden besluit.
Beoordeling
6. De referteperiode is vastgesteld op de periode 1 mei 2018 tot en met 30 april 2019. Deze periode is niet in geschil. Ook is niet in geschil dat het UWV het dagloon heeft vastgesteld in overeenstemming met de bepalingen uit het Dagloonbesluit.
7. In de referteperiode heeft eiseres loon uit werk en een WW-uitkering ontvangen. Gelet op het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van het Dagloonbesluit worden alleen die inkomsten waarvan aangifte is gedaan in de referteperiode meegenomen bij de vaststelling van het dagloon. Omdat de WW-uitkering ingevolge artikel 33, eerste lid, van de WW achteraf wordt betaald, is van de uitkering over de maand april 2019 in mei 2019 aangifte gedaan. De uitkering over de maand april 2019 wordt dus niet betrokken bij de vaststelling van het dagloon. Dat dit nadelig voor eiseres uitpakt is duidelijk. Er wordt nu immers maar 11 maanden aan inkomen betrokken bij de vaststelling van haar dagloon.
8. De CRvB heeft echter eerder al geoordeeld dat voor WW-gerechtigden, die te maken hebben met een betaling achteraf, noch de tekst en de systematiek van het Dagloonbesluit noch de Nota van Toelichting bij het Dagloonbesluit aanknopingspunten bieden om een reguliere uitbetaling van een WW-uitkering, die na correcte toepassing van artikel 33, eerste lid, WW is gedaan na afloop van het refertejaar, te beschouwen als te zijn gedaan in het refertejaar. [4]
9. Recentelijk, op 29 december 2022, heeft de CRvB uitspraak gedaan in een soortgelijke zaak als die van eiseres. [5] In die uitspraak heeft de CRvB nogmaals geoordeeld dat de keuze om voor het moment waarop het loon wordt genoten uit te gaan van de opgave aan de belastingdienst een politiek-bestuurlijke afweging is. Die politiek-bestuurlijke afweging is gebaseerd op de keuze van de formele wetgever om bij algemene maatregel van bestuur nadere en zo nodig afwijkende regels te stellen en waarbij de rechter niet de taak heeft om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. [6] Hieruit vloeit een terughoudende rechterlijke toetsing van deze regels voort. Bij dit oordeel is in de uitspraak van 29 december 2022 buiten de brief van 10 maart 2022 [7] ook de door eiseres genoemde brief van de minister van SZW van 25 november 2022 betrokken, alsmede de door het UWV gegeven toelichting voor de keuze van de zogenaamde loon-in-systematiek. Gelet op alle betrokken belangen, blijft de CRvB van oordeel dat het niet aan de rechter, maar aan de besluitgever is om keuzes te maken in de gesignaleerde problematiek en desgewenst de regeling aan te passen.
10. Met betrekking tot de verwijzing van eiseres naar de brief van 25 november 2022 merkt de rechtbank nog op dat in deze brief alleen mogelijke oplossingsrichtingen geschetst zijn. Los van het feit dat het in die brief gaat om loonloze perioden in de referteperiode, waarvan bij eiseres geen sprake is, kan uit deze brief niet opgemaakt worden of, en zo ja welke keuzes er zullen worden gemaakt om eventuele ongewenste effecten van het Dagloonbesluit ongedaan te maken. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de CRvB. Het beroep van eiseres op de uitspraken van rechtbank Gelderland kan niet slagen.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, kunnen de door eiseres bestreden bepalingen van het Dagloonbesluit de hiervoor genoemde terughoudende toetsing doorstaan en bestaat er geen aanleiding om te oordelen dat bepalingen van het Dagloonbesluit buiten toepassing moeten worden gelaten. Onverkorte toepassing van de dagloonregels heeft in het geval van eiseres ook niet zodanig schrijnende gevolgen dat deze onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van het Dagloonbesluit. Bij dit oordeel heeft de rechtbank tevens betrokken dat de WIA-uitkering van eiseres, zoals ter zitting is gesteld, inmiddels per 9 juni 2022 is omgezet naar een vervolguitkering. Vanaf deze datum ondervindt eiseres geen nadelige gevolgen meer van het vastgestelde dagloon. Bij een vervolguitkering is het dagloon immers niet meer van belang, maar wordt de uitkering berekend aan de hand van het minimumloon.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank komt tot de slotsom dat het UWV het WIA-dagloon juist heeft vastgesteld. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Omdat het beroep ongegrond zal worden verklaard krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. I.M. Josten, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 2 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 13, eerste lid
Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Artikel 13, derde lid
Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
Werkloosheidswet
Artikel 33, eerste lid
Het UWV betaalt de uitkering in de regel per kalendermaand achteraf.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
Artikel 13, eerste lid
Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
Artikel 15, eerste lid
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Artikel 16, eerste lid
Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
en D staat voor 261.