1.3.Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 december 2014, omdat ook het hogere dagloon naar zijn mening te laag is. Volgens hem is de WW-uitkering over de periode van 4 tot en met 31 mei 2009, die is uitbetaald in juni 2009, bij de berekening van het dagloon ten onrechte niet in aanmerking genomen. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij beslissing op bezwaar van 17 april 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard en heeft het besluit van 8 december 2014 gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag, dat de WW-uitkering over de hiervoor genoemde periode is betaald na afloop van het refertejaar, dat liep van 1 juni 2008 tot 1 juni 2009, zodat geen sprake was van ‘in het refertejaar genoten loon of uitkering’, wat bepalend was voor de hoogte van het dagloon.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 27 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV2690) overwogen dat artikel 13 van de Wet WIA, in verbinding met artikel 16 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, geen ruimte laat voor het Uwv om een buiten de referteperiode gelegen betaling van loon of uitkering bij de vaststelling van het dagloon te betrekken, dan wel om het aantal dagloondagen in de referteperiode te verminderen. De rechtbank heeft voorts de stelling van appellant verworpen, dat artikel 3 van de Beleidsregels Uwv gebruik polisgegevens (Beleidsregels) ruimte biedt om in dit geval niet de in de polisadministratie opgenomen gegevens te gebruiken. 3. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere standpunt gehandhaafd en naar voren gebracht dat hij door de berekeningswijze van het Uwv is benadeeld, doordat enerzijds niet zijn inkomsten over 52 weken in aanmerking zijn genomen, maar anderzijds het door het Uwv berekende jaarinkomen wel is gedeeld door 261 ter verkrijging van het dagloon. Appellant meent dat hij recht heeft op een uitkering naar het maximum dagloon, omdat hij voorheen ook een uitkering naar het maximum dagloon ontving en een lager bedrag niet leidt tot een redelijke afspiegeling van zijn laatstverdiende loon. Appellant acht het bestreden besluit onredelijk, welke onredelijkheid voorkomen had kunnen worden door hetzij de in juni 2009 betaalde WW-uitkering toe te rekenen aan de referteperiode, hetzij met toepassing van artikel 3 van de Beleidsregels af te wijken van de gegevens in de polisadministratie, hetzij het aantal van 261 dagloondagen te verlagen met het aantal dagen dat buiten beschouwing is gebleven. Appellant heeft voorts gesteld dat het Uwv geen uitvoering heeft gegeven aan de in 1.1 genoemde uitspraak van de Raad van 5 oktober 2011.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA wordt voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.
4.1.2.Op grond van artikel 13, derde lid, van de Wet WIA worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
4.1.3.Ten tijde van het bestreden besluit was van toepassing het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, zoals dat luidde met ingang van 1 juni 2013 (Stb. 2013, 185; Dagloonbesluit). In artikel 26 van het Dagloonbesluit is bepaald dat het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Stb. 2009, 271; Besluit), zoals dat luidde voor de intrekking ervan, van toepassing blijft op uitkeringen als bedoeld in dat besluit waarvan de eerste uitkeringsdag is gelegen voor de datum van intrekking. Uit artikel 26, vierde lid, van het Dagloonbesluit volgt dat onder uitkeringsdag voor de Wet WIA wordt verstaan de dag dat recht op uitbetaling bestaat op grond van artikel 67 van de Wet WIA. Appellant is met ingang van 31 mei 2011 in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering. Aangezien die datum is gelegen vóór
1 juni 2013 is het Besluit van toepassing.
4.1.4.Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit wordt voor de toepassing van dit besluit de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon aangifte heeft gedaan. Onder loon wordt op grond van het tweede lid van dit artikel mede een WW-uitkering begrepen. Een WW-uitkering wordt ingevolge artikel 33 van de WW in de regel per vier kalenderweken of per maand achteraf betaald. De aangifte vindt dienovereenkomstig plaats.
4.1.5.Op grond van artikel 2 van de Beleidsregels gebruikt het Uwv, behoudens het bepaalde in artikel 3, voor besluiten over de vaststelling van het dagloon de gegevens die aanwezig zijn in de polisadministratie.
4.1.6.Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels gebruikt het Uwv gegevens uit een andere bron, indien het vaststelt dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt.