ECLI:NL:RBZWB:2022:720

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_5891
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van Wajong-uitkering na afwijzing door UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2022, betreft het een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering door het UWV. Eiser had eerder, op 8 juli 2015, een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was op 2 februari 2016 afgewezen. Eiser heeft in 2019 een herziening aangevraagd, maar het UWV heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 6 januari 2022, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.

De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die zouden rechtvaardigen dat het UWV terugkomt op het eerdere besluit. Eiser heeft aangevoerd dat zijn medische situatie is verslechterd en dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft, maar de rechtbank oordeelt dat de door eiser aangevoerde klachten niet nieuw zijn en dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank concludeert dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen. Eiser's beroep wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van nieuwe en relevante medische informatie bij een herzieningsverzoek en bevestigt de rol van de rechtbank in het toetsen van de besluitvorming van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5891 WAJONG

uitspraak van 11 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. E.W.J.M. Janssens,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 9 juli 2019 (primair besluit) heeft het UWV het verzoek tot herziening van de beslissing tot weigering van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) van 2 februari 2016 afgewezen.
In een besluit van 28 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 6 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S. Barto.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser, geboren op [geboortedatum] (18e verjaardag: [datum 18e verjaardag] ), heeft op 8 juli 2015 een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 2 februari 2016 heeft het UWV geweigerd aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen, maar heeft het UWV eiser wel een indicatie banenafspraak gegeven.
Vervolgens heeft eiser op 7 juni 2019 opnieuw een Beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd bij het UWV ten behoeve van een Wajong-uitkering.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eisers aanvraag van 7 juni 2019 aangemerkt als een verzoek om een andere beslissing te nemen op de aanvraag van 8 juli 2015, dus om een herziening van het besluit van 2 februari 2016. Het UWV heeft geweigerd het besluit van
2 februari 2016 te herzien, omdat eiser geen nieuwe informatie in zijn aanvraag van 7 juni 2019 heeft vermeld. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 18 februari 2020 heeft een hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV in het bestreden besluit op goede gronden heeft geweigerd terug te komen op het besluit van 2 februari 2016 en aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert in beroep aan dat zijn aanvraag ten onrechte herhaaldelijk is afgewezen, nu uit de stukken blijkt hij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Hiertoe voert hij het volgende aan. In 2015 zijn ten onrechte geen beperkingen aangenomen vanwege ADHD, epileptische aanvallen en spastische darmaanvallen. Eiser heeft dermate vergaande problemen met het vasthouden en verdelen van aandacht en zijn geheugen/herinneren dat hij niet ten minste 1 uur aaneengesloten kan werken zonder een substantiële onderbreking van het productieproces. Ook is sprake van verstoring van het productieproces vanwege spastische darmaanvallen (wc-bezoek). Verder voert eiser aan dat sprake is van nova wat betreft de epileptische aanvallen door insomnia klachten. Uit het huisartsjournaal en het intakeverslag van ATEA blijkt afdoende van het bestaan van deze klachten. Eiser voert verder aan dat zijn stelling, dat hij door de reeds in 2015 bekende maar in onvoldoende mate meegewogen insomnia klachten minder dan 4 uur per dag belastbaar is, niet (afdoende) gemotiveerd is weersproken door het UWV. Eiser heeft niet alleen een ernstig verstoorde en minimale nachtrust, maar ook een zeer beperkt dagverhaal. Op pagina 21 van de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid worden dergelijke slaapstoornissen genoemd als grond voor een urenbeperking op energetische gronden, waardoor ervan uit dient te worden gegaan dat hij voor minder dan 4 uur per dag belastbaar is. Dit is voldoende reden voor herziening van het besluit van 2 februari 2016. Ook voert eiser aan dat de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) in strijd is met het motiveringsbeginsel, omdat hij onvoldoende is ingegaan op de bezwaren over het arbeidsvermogen en de duurzaamheid. Het UWV dient nader te onderbouwen waarom het concludeert dat er niet duurzaam geen sprake is van arbeidsvermogen, nu er volgens eiser geen verdere behandelopties meer zijn.
Tot slot verzoekt eiser om de benoeming van een onafhankelijk deskundige én om een veroordeling van het UWV tot vergoeding van eisers proceskosten in bezwaar en beroep en schadevergoeding (wettelijke rente en fiscale schade).
4.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Medische beoordeling door het UWV
Aan de in de besluitvorming neergelegde standpunten heeft het UWV rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b ten grondslag gelegd.
5.1
Primaire fase
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en rapporteert op 1 juli 2019 het volgende. Uit eisers aanvraag blijkt in het geheel geen sprake te zijn van nieuwe feiten of omstandigheden die bij de beoordeling in 2015 niet zouden zijn meegenomen. Eiser benoemt in zijn aanvraag fibromyalgie, migraine, insomnia, paniekstoornis en depressie. Dit is in essentie niet anders dan de genoemde klachten en beschreven diagnosen in het rapport van november 2015. Uit de nieuwe gegevens blijkt in het geheel niet dat de beoordeling in 2015 op onjuist of onvolledige gronden gesteld zou zijn. Er is dan ook geen aanleiding om deze beoordeling te herzien.
5.2
Bezwaarfase
Verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts b&b] heeft eiser gezien op de hoorzitting van 18 februari 2020 en heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts b&b rapporteert op 19 februari 2020 het volgende. Uit de primaire rapportage blijkt dat voldoende gegevens voorhanden waren om het oordeel te geven dat er geen sprake was van een nova situatie. Eiser is door de primaire verzekeringsarts gezien op het spreekuur van 7 september 2015, de ervaren klachten en belemmeringen zijn aan de orde gekomen en eiser is geobserveerd. In 2015 was bij de aanvraag ook al sprake van angstaanvallen, een dysthyme stoornis, fibromyalgie, migraines, oververmoeidheid, insomnia, spastische darmaanvallen en ADHD met beperkte concentratie. Kijkend naar de dagindeling van eiser is op te merken dat hij zeer inactief is. het steunsysteem, zoals zijn vader en vriendin, vangt veel voor hem op, wat qua emotionele steun voor hem waarschijnlijk aangenaam is, maar waardoor hij in het dagelijks leven niet tot nauwelijks gedwongen wordt om actief te zijn. Inactiviteit werkt anti-revaliderend en afwezigheid uit het arbeidsproces zal de klachten ook niet positief bijstaan. Uit het bezwaarschrift en de tijdens de hoorzitting verkregen gegevens komen geen evident nieuwe medische feiten naar voren die aanleiding geven tot wijziging van het medisch verzekeringsgeneeskundig oordeel per datum in geding. Ook de eigen observaties tijdens de hoorzitting sluiten aan bij de onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts. De klachten van eiser zijn al jaren aanwezig en ook in wisselende mate. Van een aperte epilepsie met grand mals of duidelijke aanwijzingen voor epileptische activiteit is geen sprake. Eiser gebruikt daarvoor ook geen medicatie. Terecht is door de primaire verzekeringsarts besloten dat er geen sprake is van nieuwe of veranderde omstandigheden ten opzichte van de beoordeling in 2015/2016. Eiser heeft niet duurzaam geen arbeidsvermogen.
6.
Beoordeling door de rechtbank
6.1.
Vaststaat dat eiser een laattijdige aanvraag heeft ingediend voor een Wajong-uitkering. Volgens vaste rechtspraak draagt de aanvrager de bewijslast om met objectieve medische gegevens aannemelijk te maken dat hij op 18-jarige leeftijd en vijf jaar daarna voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen [1] .
6.2.
Herhaalde aanvraag (artikel 4:6 van de Awb)
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking dient te worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak) [2] . In dit geval dient de aanvraag van eiser te worden aangemerkt als een verzoek terug te komen op een eerder besluit en een beroep op de toegenomen arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong. Ter zitting is tevens om herziening voor de toekomst (duuraanspraak) verzocht. De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep hier ook van uitgaan.
6.2.1.
Terugkomen voor het verleden
De rechtbank stelt vast dat het UWV in dit geval, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag heeft afgewezen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB toetst de bestuursrechter, als een bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan echter aan de hand van de beroepsgronden niettemin tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is [3] .
Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
Allereerst wordt in het kader van de beoordeling of voor het verleden moet worden teruggekomen op het besluit van 2 februari 2016 beoordeeld of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Het ligt op de weg van de verzoeker om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit om nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te stellen en aan te tonen [4] .
Een diagnose van een al bekende aandoening is op zichzelf geen nieuw gebleken feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Aan een andere diagnose ter verklaring van de klachten kan immers niet zonder meer worden ontleend dat er meer of andere beperkingen hadden dienen te worden aangenomen [5] .
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
zijn gelegen in zijn epileptische klachten, die blijken uit het door hem in bezwaar overgelegde huisartsjournaal (kopie medisch dossier) van huisarts [naam huisarts] van
29 augustus 2019 en het intakeverslag van ATEA van 2 augustus 2008.
De rechtbank overweegt dat wat eiser in dit kader heeft aangevoerd geen reden is om te oordelen dat het UWV had moeten terugkomen op het besluit van 2 februari 2016. Uit de medische informatie in het huisartsjournaal van 29 augustus 2019, waarin bij januari 2011 staat vermeld ‘‘eenmalig epileptisch insult’’, blijkt onvoldoende dat het UWV rond eisers 18e verjaardag ( [datum 18e verjaardag] ) meer of andere beperkingen hadden moeten aannemen. Hierbij is van belang dat de verzekeringsarts b&b de in bezwaar door eiser overgelegde informatie, waaronder het huisartsjournaal van 29 augustus 2019 en het intakeverslag van ATEA van 2 augustus 2008, al in zijn rapportage in bezwaar van 19 februari 2020 heeft betrokken. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat de klachten van eiser al jaren aanwezig zijn, ook in wisselende mate, dat van een aperte epilepsie met grand mals of duidelijke aanwijzingen voor epileptische activiteit geen sprake is en dat eiser daarvoor ook geen medicatie gebruikt. Nu het UWV de door eiser overgelegde (medische) informatie in de beoordeling in bezwaar heeft betrokken, is geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het UWV niet mocht weigeren terug te komen van het besluit van 2 februari 2016.
Evident onredelijk bestreden besluit
Vervolgens wordt in het kader van de beoordeling of voor het verleden moet worden teruggekomen op het besluit van 2 februari 2016 beoordeeld of er sprake is van een evident onredelijk bestreden besluit.
Een afwijzing van een aanvraag of verzoek kan evident onredelijk zijn als het primaire besluit ten tijde van het nemen van dat besluit ‘onmiskenbaar onjuist’ was en de aanvrager zich daarbij niet heeft neergelegd.
De rechtbank overweegt dat eiser geen argumenten aangedragen waaruit aperte onjuistheden in de besluitvorming van het UWV zijn gebleken. Bovendien heeft de gemachtigde van eiser ter zitting aangegeven dat, gezien de vaste jurisprudentie op dit punt, niet zal worden toegekomen aan evidente onredelijkheid. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de weigering om terug te komen van het besluit van 2 februari 2016 als evident onredelijk dient te worden aangemerkt.
6.2.2.
Toegenomen arbeidsongeschiktheid
De periode voor toegenomen arbeidsongeschiktheid betreft de periode vanaf eisers 18e verjaardag tot en met de vijf jaar daarna, in dit geval [datum 18e verjaardag] tot en met
[datum vijf jaar na 18e verjaardag] .
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 19 februari 2020 heeft beoordeeld of bij eiser sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid in de periode van [datum 18e verjaardag] en met [datum vijf jaar na 18e verjaardag] . De verzekeringsarts b&b rapporteert dat hij, naar aanleiding van de eigen bevindingen en de aanwezige informatie, tot de conclusie komt dat er geen sprake is van nieuwe medische feiten of sterke achteruitgang van de al bekende medische feiten op grond waarvan het aannemelijk is dat de belastbaarheid van eiser verder is verminderd. De rechtbank overweegt dat de door eiser overgelegde (medische) gegevens geen nieuwe informatie bevatten op grond waarvan toegenomen
arbeidsongeschiktheid dient te worden aangenomen in de periode van [datum 18e verjaardag] tot en met [datum vijf jaar na 18e verjaardag] maar slechts het beeld bevestigen wat destijds is vastgesteld. De verzekeringsarts b&b heeft dit in zijn rapportage voldoende onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV dan ook niet hoeven aannemen dat in die periode sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
6.2.3.
Herziening voor de toekomst (duuraanspraak)
De rechtbank overweegt dat, voor zover eisers aanvraag ook inhoudt dat voor de toekomst wordt teruggekomen van het besluit van 2 februari 2016, het beroep niet kan slagen. Uit de door eiser overgelegde informatie blijkt niet achteraf dat sprake is geweest van een onjuiste medische beoordeling ten aanzien van eisers arbeidsongeschiktheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV dus ook op deze grond niet hoeven terugkomen van het besluit van 2 februari 2016. Dit oordeel impliceert dat eiser voor zijn verzoek om een Wajong-uitkering voor de toekomst te ontvangen geen baat heeft bij de rechtspraak over de zogenoemde duuraanspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 7 april 2021, ECLi:NL:CRVB:2021:765 en van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2. Immers daartoe is vereist dat het oorspronkelijke besluit onjuist was, wat in deze zaak niet het geval is.
6.3.
Tevens heeft eiser ter zitting aangegeven dat zijn medische situatie inmiddels is verslechterd en dat zijn dagverhaal vanaf 2018 heel anders was dan in de jaren daarvoor. De rechtbank overweegt in dit kader dat een eventuele verslechtering van eisers medische situatie ná 2018 niet relevant is voor dit geding.
6.4.
De rechtbank overweegt ten slotte dat er geen reden bestaat om een deskundige in te schakelen, omdat de door eiser overgelegde medische informatie geen twijfel oproept aan het standpunt van de verzekeringsarts b&b. Eisers verzoek daartoe wijst de rechtbank dan ook af.
6.5.
Eisers beroepsgronden slagen niet. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 11 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Wajong
Artikel 1a:1 van de Wajong luidt:
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
3. De ingezetene die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft wordt alsnog jonggehandicapte, indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapte zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, of het tweede lid, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
4. Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een periodieke herbeoordeling om vast te stellen of betrokkene duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
6. De beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
7. Bij de beoordeling, bedoeld in het zesde lid, maakt de verzekeringsarts zo veel mogelijk gebruik van wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kunnen ondersteunen.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
9. De voordracht voor een krachtens het achtste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur, dan wel de vaststelling van een ministeriële regeling op basis van een dergelijke algemene maatregel van bestuur, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
De nadere regels als bedoeld in artikel 1a:1, achtste lid, van de Wajong zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
Awb
Artikel 4:6 van de Awb luidt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1583, en van 5 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:578.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1157, met verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 16 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:51.
3.Zie de uitspraken van de CRvB van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en van
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 29 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2431, en van 24 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3354.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 1 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1398.