ECLI:NL:CRVB:2021:2431
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering en beoordeling van beperkingen op 18e verjaardag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv ten onrechte had vastgesteld dat betrokkene, geboren in 1994, op zijn 18e verjaardag geen beperkingen had die in aanmerking kwamen voor een Wajong-uitkering. Het Uwv had eerder aanvragen van betrokkene om een Wajong-uitkering afgewezen, omdat hij op zijn 17e en 18e verjaardag niet ziek was en op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, 1 april 2014, weliswaar beperkingen had, maar deze datum na zijn 18e verjaardag ligt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende was gekeken naar de medische situatie van betrokkene op zijn 18e verjaardag en dat er mogelijk sprake was van toegenomen beperkingen die voortvloeiden uit een erfelijke aandoening, die ook bij zijn zusje was vastgesteld.
In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. Het Uwv stelde dat de eerdere besluiten in rechte onaantastbaar waren en dat de medische informatie geen aanwijzingen bevatte dat betrokkene op zijn 18e verjaardag beperkingen had. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van het Uwv gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat eerst moet worden vastgesteld of er op basis van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aannemelijk is dat betrokkene op zijn 18e verjaardag beperkingen had, voordat kan worden gekeken naar eventuele toegenomen beperkingen later. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had afgewezen en dat het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagde.