Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
De heer Verhoeven en de heer Cardol hebben (eenzijdig) besloten slechts de dossiers van de heer Cardol (belanghebbende) en van klanten van hem (waarbij hij als bijstand van de gemachtigde optreedt) in te zien en te bespreken. Men heeft ook inzage gevraagd in de dossiers waarvoor op 3 juli 2018 een gesprek was gepland. Hieraan is tegemoet gekomen. Ook voor dit pakket heeft men slechts de dossiers waarbij de heer Cardol betrokken is willen inzien. Hierover is niet vooraf overleg gepleegd.
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
- verklaart de beroepen inzake de rentebeschikkingen van 16 maart 2018 en 23 november 2016 gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de rentebeschikkingen van 16 maart 2018 en 23 november 2016;
- stelt de rentebeschikkingen vast op de bedragen zoals vermeld in 4.1;
- verklaart het beroep inzake de beschikking van 25 april 2018 ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd om uitspraak te doen over de verzochte invorderingsrentevergoeding;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 3.083;
- veroordeelt de minister tot vergoeding van immateriële schade van € 917;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 259;
- gelast dat de inspecteur de door belanghebbende betaalde griffierechten aan haar vergoedt, zijnde een bedrag € 885;
- gelast dat de minister de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht (zaaknummer 20/7048) aan haar vergoedt, zijnde een bedrag € 177;
- beslist dat, indien de immateriëleschadevergoeding, de proceskostenvergoeding en/of de griffierechten niet tijdig worden vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;