ECLI:NL:RBZWB:2022:5630

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
19/6604
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van gehuwde belanghebbenden met negatieve kasopstelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2022, met zaaknummer 19/6604, zijn de beroepen van twee gehuwde belanghebbenden tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2013 tot en met 2015 aan de orde. De inspecteur van de belastingdienst had de belastbare inkomens van zowel meneer als mevrouw verhoogd op basis van een eenvoudige kasopstelling, die een negatief netto privé aangaf. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de navorderingsaanslagen terecht heeft gehandhaafd, waarbij de rechtbank de door de inspecteur gehanteerde kasopstelling als adequaat beschouwt. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbenden niet in staat zijn geweest om aan te tonen dat de contante uitgaven konden worden verklaard door legale inkomsten. De rechtbank heeft de opgelegde boeten aan meneer verminderd, terwijl de boeten aan mevrouw zijn vernietigd. De rechtbank concludeert dat de inspecteur in zijn handelen niet onterecht is geweest, maar dat de boetes in het geval van meneer gematigd moeten worden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de boete voor de aanslag IB/PVV 2013 verlaagd tot € 8.500 en voor de aanslag IB/PVV 2015 tot € 15.725. De rechtbank heeft de proceskosten van de belanghebbenden vergoed en het griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 19/6604 tot en met 19/6615
uitspraken van de meervoudige kamer van 30 september 2022 in de zaken tussen
[belanghebbende], uit [plaats] (meneer),
(gemachtigde: [gemachtigde]),
[belanghebbende], uit [plaats] (mevrouw),
(gemachtigde: [gemachtigde]),
tezamen ook: belanghebbenden
en
De inspecteur van de belastingdienst(inspecteur)

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraken beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 8 november 2019.
1.2.
De inspecteur heeft aan meneer de volgende navorderingsaanslagen opgelegd en daarbij tot de volgende bedragen boete- en rentebeschikkingen afgegeven:
  • over het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.963 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.391, een vergrijpboete van € 16.166 en belastingrente van € 5.424;
  • over het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw), berekend naar een bijdrage-inkomen van € 50.853 en belastingrente van € 482;
  • over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.344, een vergrijpboete van € 524 en belastingrente van € 133;
  • over het jaar 2014 een navorderingsaanslag Zvw, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 4.559 en belastingrente van € 31;
  • over het jaar 2015 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 256.841, een vergrijpboete van € 59.209 en belastingrente van € 10.394;
  • over het jaar 2015 een navorderingsaanslag Zvw, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 51.976 en belastingrente van € 221.
1.3.
De inspecteur heeft aan mevrouw de volgende navorderingsaanslagen opgelegd en daarbij tot de volgende bedragen boete- en rentebeschikkingen afgegeven:
  • over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.699 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.573, een vergrijpboete van € 15.160 en belastingrente van € 5.486;
  • over het jaar 2013 een navorderingsaanslag Zvw, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 50.853 en belastingrente van € 482;
  • over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.642 en belastingrente van € 61;
  • over het jaar 2014 een navorderingsaanslag Zvw, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 4.559 en belastingrente van € 31;
  • over het jaar 2015 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 236.303, een vergrijpboete van € 57.262 en belastingrente van € 10.171;
  • over het jaar 2015 een navorderingsaanslag Zvw, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 51.976 en belastingrente van € 221.
1.4.
De inspecteur heeft de bezwaren van meneer en mevrouw ongegrond verklaard, behalve de bezwaren van meneer tegen de navorderingsaanslagen Zvw 2013 en 2015. De inspecteur heeft van meneer:
  • over het jaar 2013 de navorderingsaanslag Zvw verlaagd tot een navorderingsaanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 32.451 en belastingrente van € 307;
  • over het jaar 2015 de navorderingsaanslag Zvw verlaagd tot een navorderingsaanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.069 en belastingrente van € 140.
1.5.
Belanghebbenden hebben daartegen bij brieven van 16 december 2019, ontvangen bij de rechtbank op 20 december 2019, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbenden ieder eenmaal een griffierecht geheven van € 47.
1.6.
De inspecteur heeft in zowel de zaken van meneer als in de zaken van mevrouw een verweerschrift ingediend.
1.7.
Zowel meneer als mevrouw heeft een pleitnota ingediend.
1.8.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbenden, [gemachtigde], verbonden aan Administratiekantoor [gemachtigde] en namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraken aan partijen wordt gezonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbenden zijn gehuwd. Mevrouw heeft een dochter, [dochter] (de dochter). In de onderhavige jaren was de dochter getrouwd met [schoonzoon] (de schoonzoon). De dochter en de schoonzoon hebben twee minderjarige kinderen.
2.2.
Op 6 september 2013 hebben belanghebbenden een woning gekocht aan de [adres] te [plaats] (de woning). Vanaf 9 september 2013 staan zij in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op dit adres. Belanghebbenden zijn ieder voor de helft eigenaar van de woning. Eind 2014/begin 2015 is de woning verbouwd. In januari 2015 zijn belanghebbenden in een stacaravan/chalet gaan wonen op een vakantiepark in [plaats] en later in 2015 in een stacaravan/chalet op een camping in [plaats]. Tijdens of na de verbouwing van de woning is de dochter met haar twee kinderen in de woning gaan wonen. Vanaf 7 april 2015 staan zij in de BRP ingeschreven op het adres [adres] te [plaats].
2.3.
In de onderhavige jaren ontving meneer een AOW-uitkering (€ 18.402 in 2013, € 18.786 in 2014 en € 18.907 in 2015). Tot en met juli 2013 ontving hij tevens huurinkomsten uit een prostitutieboot (in 2013 in totaal € 27.125). In verband met de boot is een overeenkomst van huurkoop gesloten uit hoofde waarvan meneer op 29 januari 2015 € 22.500 op zijn bankrekening heeft ontvangen. In de onderhavige jaren ontving mevrouw geen bij de Belastingdienst bekende inkomsten.
2.4.
Onder codenaam [codenaam] is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de schoonzoon, de dochter en belanghebbenden vanwege een vermoeden van witwassen. Dit onderzoek heeft geleid tot een door een rechercheur van de FIOD opgesteld proces-verbaal eenvoudige kasopstelling, met dagtekening 31 juli 2017. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
1.2. Doel van dit proces-verbaal
In dit proces-verbaal worden de verzamelde gegevens beschreven die in het strafrechtelijk onderzoek naar voren zijn gekomen omtrent de financiële situatie van [belanghebbenden] in de periode1 januari 2013 tot en met 17 oktober 2016.(…)
Door middel van een eenvoudige kasopstelling wordt nagegaan of, en zo ja, in hoeverre [belanghebbenden] meercontanteuitgaven hebben gedaan dan via legale bron kunnen worden verantwoord. In de eenvoudige kasopstelling worden de totale contante uitgaven afgezet tegen de beschikbarelegalecontante gelden. Indien de totale contante uitgaven groter zijn dan de beschikbare legale contante gelden (met andere woorden; het uiteindelijke verschil negatief is), is er dus sprake vanonbekendecontante ontvangsten. Een negatieve kas is immers niet mogelijk: men kan niet meer uitgeven dan men fysiek aan kasgeld beschikbaar heeft, tenzij sprake is van een andere, onbekende contante ontvangstenbron.(…)
1.3.
Resumé
Met inachtneming van de in paragraaf 6.1 tot en met 6.4 verzamelde gegevens en vastgestelde bedragen is voor [belanghebbenden] een eenvoudige kasopstelling gemaakt voor de periode 1 januari 2013 tot en met 17 oktober 2016:
Beginsaldo contant geld
€ 1.024,00
+/+
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
€ 110.890,00
-/-
Eindsaldo contant geld
€ 0,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
€ 111.914,00
-/-
Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen
€ 437.259,11
Verschil meer uitgegeven dan mogelijk
€ 325.345,11
Uit bovengenoemd overzicht komt naar voren dat door zowel [meneer] als [mevrouw] meer contant geld is uitgegeven ad.€ 325.345,11dan dat mogelijk is op basis van de legale inkomsten. Het negatieve verschil tussen de contante uitgaven en contante ontvangsten kan slechts veroorzaakt zijn door een onverklaarbare bron van ontvangsten. (…)
2.1.
Economische eenheid
[Belanghebbenden] worden als een economische eenheid aangemerkt om de volgende redenen:
(…)
5.2.
Verbouwing [van de woning]
5.2.1.
Algemeen
Uit het strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat [de woning] vanaf eind december 2014 tot en met maart/april 2015 uitgebreid werd verbouwd.
(…)
5.2.2.
Taxatierapport verbouwingswerkzaamheden
Tijdens de doorzoeking op 14 december 2016 in [de woning] was de heer (…), geregistreerd NIVRE bouwkundig register-expert, aanwezig die de kosten van de verbouwing en de taxatie van bouwkundige voorzieningen en veranderingen van genoemde woning heeft vastgelegd in een rapport. In het rapport las ik dat de heer (…) onderstaande kosten betrekking hebben op de verbouwingswerkzaamheden die omstreeks 2015 werden uitgevoerd:
Aanbouw achterzijde woning
€ 25.000,00
Dakkapel 1e verdieping
€ 8.000,00
Dakkapel 2e verdieping
€ 8.000,00
Rolluiken gehele woning
€ 15.000,00
Hekwerk voortuin
€ 4.500,00
Camerasysteem/ inbraakalarm
€ 5.000,00
Bestrating
€ 2.500,00
Stucwerk
€ 7.500,00
Behangwerk
€ 3.000,00
Inbouwkast 2e verdieping
€ 1.000,00
2x inbouwbed kinderkamer
€ 8.000,00
2x inbouwkast kinderkamer
€ 4.000,00
Wandschilderingen / diverse schilderwerken
€ 7.500,00
Diverse timmerwerken
€ 5.000,00
€ 104.000,00
(…)
6. Eenvoudige Kasopstelling
(…)
6.1.
Begin saldo 1 januari 2013
In de aangiften inkomstenbelasting 2012 en 2013 van [belanghebbenden] (…) is door of namens [belanghebbenden] geen melding gemaakt van het op 1 januari 2012 en 1 januari 2013 voorhanden hebben van contant geld boven de vrijstelling voor contant geld [in box 3] (2014: € 1.024).
Het op 1 januari 2013 aanwezige contante geld van [belanghebbenden] wordt derhalve gesteld op€ 1.024,00.
6.2.
Eindsaldo 18 oktober 2016
(…)
Het eindsaldo wordt door mij gesteld op€ 0,00. Dit is niet nadelig voor verdachten.
6.3.
Legale contante ontvangsten en bankopnames
6.3.1.
Contante Bankopnames
Uit analyse van de bankrekeningen van [belanghebbenden] werden onderstaande contante bankopnames aangetroffen over de periode 1 januari 2013 tot en met 17 oktober 2016:
Jaar
Opname of storting
Aantal
Totaal
2013
Contante opnamen
43
€ 17.720,00
2014
Contante opnamen
11
€ 960,00
2015
Contante opnamen
47
€ 63.860,00
2016
Contante opnamen
27
€ 8.500,00
Totaal
€ 91.040,00
6.3.2.
Legale ontvangsten
Op basis van bovenstaande bevindingen maak ik op dat [belanghebbenden] in de periode 1 januari 2013 tot en met 17 oktober 2016 in totaal€ 19.850,00contant hebbenontvangenmet betrekking tot verkoop van een aantal personenauto’s. Het vermoedelijk door [belanghebbenden] contant ontvangen bedrag wordt meegenomen in de kasopstelling van [belanghebbenden]
(…)
6.4.2.
Werkelijke contante uitgaven
(…)
6.4.2.2. Aflossing lening (naam particulier)
Zoals beschreven in paragraaf 5.1 van dit proces-verbaal komt uit onderzoek naar de bankrekening van (meneer) (rekeningnummer) naar voren dat in de periode omstreeks het passeren van de akte voor [de woning] genoemde rekening werd gevoed door middel van een lening afkomstig van (naam particulier):
Mutatiedatum
Omschrijving
Bedrag
15-7-2013
23668377-(rekeningnummer-naam particulier) EO-Lening voor aankoop huis
€ 25.000,00
17-7-2013
24176513-(rekeningnummer-naam particulier) EO-Lening voor aankoop huis
€ 25.000,00
Totaal
€ 50.000,00
Uit onderstaande bevindingen komt naar voren dat [meneer] op 16 juli 2013 de gehele lening ad. € 50.000,00 heeft terugbetaald aan (naam particulier). Het is opmerkelijk te noemen dat [meneer] de lening op 16 juli 2013 ad. € 50.000 contant heeft terugbetaald, terwijl hij op dat moment nog maar € 25.000,00 van (naam particulier) heeft ontvangen.
De contante terugbetaling van de lening ad.€ 50.000,00aan (naam particulier) wordt meegenomen in de kasopstelling.
Bij de doorzoeking op 14 december 2016 in de stacaravan/ chalet op Camping [naam] in [plaats] werd een ondertekende overeenkomst van geldlening aangetroffen waarin (naam particulier), wonende (…) (te noemen schuldenaar) en [meneer], wonende (…) (te noemen schuldeiser) overeen zijn gekomen dat schuldenaar op 15 juli 2013 erkent schuldig te zijn aan schuldeiser een bedrag van € 50.000 ten behoeve van de aankoop van een pand aan de (…) te [plaats]. Ik merk hierbij op dat [de woning] gelegen is in de wijk [plaats]. (…)
(…)
Op de vraag [tijdens een getuigenverhoor door twee opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD] of hij wel eens geld heeft geleend aan [meneer] en/of [mevrouw] verklaarde (naam particulier):
‘Ja, uit mijn hoofd gezegd € 50.000. Dat ging om de aankoop voor [de woning] (…) Dat heb ik contant teruggekregen. (…)
(…)
Als u mij zegt dat ik hier [in de overeenkomst van geldlening] als schuldenaar sta, dan is dat verkeerd om neergezet. (…)’
(…)
[Meneer] verklaarde het volgende over de lening van € 50.000 van (naam particulier):
‘Ik heb het van hem geleend. (…)’
(…)
Waarom de lening binnen één dag alweer terug betaald is verklaarde [meneer]:
‘Ik bedacht me de volgende dag weer. Ik had toch zelf geld zat thuis liggen. (…)’
(…)
6.4.2.3. Verbouwingskosten [van de woning]
(…)
Uit onderzoek van de bankrekeningen van [belanghebbenden, de schoonzoon en de dochter] worden geen betalingen aangetroffen die betrekking hebben op de verbouwingswerkzaamheden. Daarom is het vermoeden dat deze kosten contant betaald zijn.
Op basis van bovenstaande bevindingen stel ik dat op dit niet kan worden vastgesteld wie nu feitelijk opdracht heeft gegeven voor de verbouwing, welke persoon/ bedrijf de verbouwingswerkzaamheden heeft uitgevoerd, wie feitelijk de kosten voor de verbouwing heeft betaald en wat de totale verbouwingskosten zijn geweest. Daarom neem ik het standpunt in dat de verbouwingskosten van [de woning] contant betaald is conform de NIVRE bouwkundig register-expert getaxeerde kosten ad.€ 104.000,00.
Het bedrag ad€ 104.000wordt meegenomen in de kasopstelling.
(…)
6.4.2.4. Aankoop inboedel [van de woning]
Tijdens de doorzoeking op 14 december 2016 was de heer (…), Gecertificeerd Register Taxateur Algemeen Kunst, Antiek en Inboedelgoederen aanwezig in [de woning] Voornoemde taxateur heeft de waarde van de inboedel beoordeeld en getaxeerd op basis van nieuwwaarde inclusief btw. (…) Met uitzondering van de getaxeerde juwelen en kleding is de aangetroffen inboedel getaxeerd op een totale nieuwwaarde van€ 60.300,00.
(…)
Het vermoeden is dat de op 14 december 2016 aanwezige inboedel in [de woning] afkomstig is van [belanghebbenden] en vermoedelijk bestaat uit inboedel afkomstig uit de vorige woning (…) en uit in de onderzoeksperiode nieuw aangeschafte inboedel. In het voordeel van verdachten wordt de inboedel, niet specifiek behorend bij [de woning], buiten beschouwing gelaten in de kasopstelling.
(…)
Omdat [meneer] verklaart dat hij de verbouwing van [de woning] heeft gefinancierd neem ik het standpunt in dat [belanghebbenden] ook onderstaande inboedel heeft betaald:
Woonkamer:
Vitrage en gordijnen
€ 2.000,00
Verlichting
€ 1.200,00
Kamer 1e etage achterzijde
Vloerbedekking
€ 2.000,00
Vitrage en gordijnen
€ 1.500,00
Verlichting
€ 400,00
Kamer 1e etage voorzijde
Vloerbedekking
€ 1.200,00
Vitrage en gordijnen
€ 500,00
Trappenhuis inclusief overloop
Stoffering
€ 3.000,00
Slaapkamer en inloopkast 2e etage
Vloerbedekking
€ 3.000,00
Vitrage en gordijnen
€ 1.200,00
Verlichting
€ 300,00
Totaal
€ 16.300,00
Uit onderzoek van de bankrekeningen van [belanghebbenden, de schoonzoon en de dochter] komen geen bedragen naar voren die betrekking hebben op de aanschaf van bovengenoemde inboedel en dus vermoedelijk contant betaald.
Het bedrag van€ 16.300,00wordt meegenomen in de kasopstelling van [belanghebbenden].
6.4.2.5. Aankoop stacaravan/ Chalet en huur standplaats vakantiepark [vakantiepark]
(…)
6.4.2.5.2. Huur staanplaats vakantiepark [vakantiepark]
(…)
Uit het proces-verbaal van bevindingen (…) komt naar voren dat [meneer] in de periode 30 januari 2015 tot en met 17 augustus 2015 huurder was van een plaats op vakantiepark [vakantiepark] (…)
In de huurovereenkomst, welke ondertekend is door [meneer] op 30 januari 2015 en betrekking heeft op de huur van voornoemde staanplaats, las ik dat [meneer] alleen huurder is van de staanplaats.
Tijdens de doorzoeking op 14 december 2016 in de stacaravan/ chalet op Camping [naam] in [plaats] werden twee documenten aangetroffen met respectievelijk datum 3 maart 2015 en 2 juni 2015 welke afkomstig zijn van vakantiepark [vakantiepark] en gericht zijn aan [meneer]. Op het eerste document d.d. 3 maart 2015 zag ik staan dat de huurprijs voor de periode 1 juni 2015 tot en met 31 mei 2016 € 2.437,75 bedroeg. Verder zag ik dat op het document onder andere onderstaande handgeschreven notitie staan:
Voldaan € 2800
2/6 € 362,25 energie 2015
€ 2437,75huur 2015/2016
€ 2800, =
De eigenaar van vakantiepark [vakantiepark], (…), werd op 23 januari 2017 gehoord als getuige en overhandigde ons tijdens het verhoor een overzicht waarop de totale kosten (periode 1 juni 2015 tot 31 mei 2016) staan ad. € 3.551,23 voor huur, gas, electra en overige kosten welke betrekking hebben op [adres].
Op het document zag ik staan dat de volgende bedragen zijn betaald per kas:
Op 02-06-2015
€ 2.800,00
Op 08-07-2015
€ 300,00
Op 04-08-2015
€ 300,00
Totaal:
€ 3.400,00
Het contant door [meneer] betaalde bedrag van€ 3.400,00wordt meegenomen in de kasopstelling van [belanghebbenden] (…).
6.4.2.5.3. Aankoop chalet/ stacaravan Camping [vakantiepark]
Zoals hierboven vermeld was [meneer] huurder van een staanplaats op vakantiepark [vakantiepark] waarop [meneer] zelf een stacaravan of chalet mag plaatsen.
De eigenaar van vakantiepark [vakantiepark] verklaarde dat [meneer] de stacaravan particulier had gekocht van (…)
(…)
Zoals omschreven in het proces-verbaal van bevindingen (…) heeft [verzekeringen] namens [meneer] met ingangsdatum 11 februari 2015 een recreatiehuisverzekering afgesloten bij [verzekeringen] (…) voor een chalet (…) welke is gelegen op het adres van vakantiepark [vakantiepark] (…) Op verzoek van [meneer] zijn de verzekerde bedragen aangehouden van € 40.000,- voor het recreatiehuis en € 30.000,- voor de inboedel.
(…)
Op maandag 17 augustus 2015 is er brand geweest in een chalet op vakantiepark [vakantiepark] waarvan de bewoners [belanghebbenden] waren.
De schade aan de stacaravan en de inhoud daarvan is door het bedrijf [bedrijf] te [plaats] becijferd op € 29.800,00 voor de opstal en € 23.800,00 voor de inboedel.
Uit onderzoek van de bankrekening van [belanghebbenden] komt naar voren dat er op respectievelijk 28 en 29 september 2015 in totaal een bedrag van € 53.600,00 werd bijgeschreven afkomstig van [verzekeringen] en betrekking heeft op de brandschade uitkering.
Uit een gedane vordering bij [bedrijf] is naar voren gekomen dat [meneer] aan [bedrijf] heeft laten weten dat hij de stacaravan in januari 2015 particulier heeft gekocht voor:
Stacaravan
€ 32.500,00
Rolluiken
€ 3.000,00
Stucwerk
€ 2.250,00
Gordijnen
€ 2.300,00
Vloerbedekking
€ 600,00
Totaal
€ 40.650,00
Het totaalbedrag van € 40.650,00 nagenoeg overeen met het door [meneer] aan [verzekeringen] opgegeven bedrag voor de opstal ad. € 40.000,00.
In de door [bedrijf] verstrekte gegevens las ik dat:

De stacaravan en de hierin aanwezige inboedel als totaal verloren worden beschouwd;

Bij het begroten van de opstalschade is overeenkomstig de polisvoorwaarden uitgegaan van de dagwaarde van de caravan;

(…)

Bij het begroten van de inboedel schade is uitgegaan van de waarderingen conform de bepalingen van de nieuwwaarderegeling;
(…)
Op basis van bovenstaande bevindingen neem ik het standpunt in dat [belanghebbenden] de stacaravan welke gelegen was op vakantiepark [vakantiepark] begin 2015 hebben aangeschaft voor€ 40.650,00inclusief rolluiken, stucwerk, gordijnen en vloerbedekking.
Voormeld bedrag wordt meegenomen in de kasopstelling van [belanghebbenden] (…)
(…)
In dat geval is het vermoeden dat [belanghebbenden] voor de stacaravan op vakantiepark [vakantiepark] nieuwe inboedel hebben aangeschaft. In het voordeel van verdachten wordt de door [bedrijf] lagere getaxeerde nieuwwaarde genomen voor de inboedel ad.€ 26.800,00.
Voormeld bedrag wordt meegenomen in de kasopstelling van [belanghebbenden] (…)
(…)
6.4.2.6. Aankoop stacaravan/ Chalet en huur staanplaats Camping [naam]
(…)
Uit het proces-verbaal van bevindingen (…) komt naar voren dat [belanghebbenden] kort na bovengenoemde brand huurder zijn van een staanplaats (…) op Camping [naam] in [plaats].
(…)
6.4.2.6.3. Aankoop chalet/ stacaravan Camping [naam]
Zoals beschreven in het proces-verbaal van bevindingen (…) werd er bij de doorzoeking in de stacaravan op Camping [naam] een brief aangetroffen afkomstig van [verzekeringen] d.d. 11 november 2015. De brief is gericht aan [meneer] en heeft betrekking op de aanvraag recreatiewoning-verzekering. In de brief las ik dat Allianz Nederland de stacaravan te [plaats] in voorlopige polis dekking heeft genomen. Daarbij is uitgegaan van de verzekerde bedragen die [meneer] kennelijk aan [verzekeringen] heeft opgegeven ad. € 32.500 (herbouwwaarde recreatiehuis) en € 25.000 (verzekerd bedrag inboedel).
(…)
Op voormeld formulier staat aangegeven dat verzekeringnemer, [meneer], eigenaar is van een stacaravan en de caravan niet heeft gefinancierd.
(…)
Zoals hieronder beschreven verklaren [belanghebbenden] niets over wie de eigenaar is van de chalet en/of van wie zij de chalet huren. Op basis van bovenstaande bevindingen neem ik het standpunt in dat [belanghebbenden] eigenaren zijn van de stacaravan welke gelegen is op Camping [naam] in [plaats].
Zoals beschreven in paragraaf 6.4.2.5.3. van dit proces-verbaal is de gehele inboedel van [belanghebbenden] verloren gegaan bij de brand in de stacaravan op vakantiepark [vakantiepark].
(…)
Op basis van bovenstaande neem ik het standpunt in dat [belanghebbenden] nieuwe inboedel hebben moeten aanschaffen voor de stacaravan op Camping [naam].
Omdat [belanghebbenden] niets verklaren over de stacaravan worden de door [meneer] aan [verzekeringen] opgegeven verzekerde bedragen gehanteerd voor de kasopstelling van [belanghebbenden] ad.€ 32.500,00en€ 25.000,00(verzekerd bedrag inboedel).
(…)
6.4.2.7. Uitgaven ten behoeve van levensonderhoud
(…)
6.4.2.7.2. Onderzoek bankrekening
Uit onderzoek van de bankrekeningen van [belanghebbenden] komt naar voren dat zij in de onderzoeksperiode 1 januari 2013 tot en met 17 oktober 2016 onderstaande uitgaven hebben gedaan ten behoeve van voeding:
2013:
€ 2.867,99
2014:
€ 223,50
2015:
€ 669,63
(…)
6.4.2.7.3. Berekening minimale uitgaven
Ik heb voor de onderzoeksperiode een berekening gemaakt van wat [belanghebbenden] minimaal hebben moeten uitgeven aan levensmiddelen op basis van gegeven van het Nibud.
(…)
Op 1 januari 2013 bestond het gezin van [belanghebbenden] uit minimaal twee personen. In het voordeel van verdachten wordt de zoon van [mevrouw] (…) buiten beschouwing gelaten (…)
(…) In het voordeel van [meneer] wordt met de berekening van de dagelijkse kosten voor eten en drinken rekening gehouden dat [meneer] in de leeftijdscategorie 70+ valt.
Volgens gegevens van het Nibud waren de dagelijkse kosten voor een gezin bestaande uit twee personen respectievelijk:
Persoon
Leeftijdscategorie
Totale kosten per dag
Man
70+
€ 5,96
Vrouw
51-69 jaar
€ 5,68
Totaal
€ 11,64
(…)
Periode
Berekende uitgaven
Uitgaven per bank
Verschil
2013
€ 4.248,60
€ 2.867,99
€ 1.380,61
2014
€ 4.268,60
€ 223,50
€ 4.025,10
2015
€ 4.155,48
€ 669,63
€ 3.485,80
2016 (tot …)
€ 3.387,24
€ 185,42
€ 3.201,82
Totaal
€ 12.093,38
De vermoedelijke contante uitgaven aan voeding door [belanghebbenden] ad.€ 12.093,38wordt meegenomen in de kasopstelling van [belanghebbenden] (…)
(…)
6.4.2.8.2. Vordering verstrekking gegevens
(…)
Door middel van een vordering verstrekking historische gegevens (…) werd op 15 mei 2017 bij de [BV] (…) alle gegevens opgevraagd omtrent de vakanties op naam van [de schoonzoon, de dochter en belanghebbenden] over de periode 1 januari 2013 tot en met 11 mei 2017 en ook verstrekt.
(…)
Uit deze facturen maak ik op dat:

[Mevrouw] op 12 juli 2013 voor 8 dagen alleen (….) op vakantie geweest (…). Het factuurbedrag ad.€ 1.522,20is op 8 juli 2013 contant betaald;

[belanghebbenden] op 23 oktober 2015 voor 8 dagen (…) op vakantie zijn geweest (…). Het factuurbedrag ad.€ 2.107,00is contant betaald.
(…)
Het totaal contant betaalde bedrag aan vakanties ad. € 3.629,20 wordt meegenomen in de kasopstelling van [belanghebbenden] (…)
(…)
6.4.2.9. Overige contante uitgaven
(…)
6.4.2.9.2. Transacties [bedrijf]
Door middel van een vordering verstrekking historische gegevens (…) werd bij [bedrijf] de gegevens opgevraagd van [de schoonzoon, de dochter en belanghebbenden] en die ook werden verstrekt. Op het door [bedrijf] verstrekte overzicht op naam van [meneer] zag ik dat [meneer] verschillende rekeningen, acceptgiro’s en/of betalingsherinneringen contant heeft betaald bij een [bedrijf] vestiging:
Datum
Plaats van betaling
Bedrag
Begunstigde
11-04-2013
[plaats]
€ 2.945,25
[naam]
20-09-2013
[plaats]
€ 59,00
[gemeente]
20-09-2013
[plaats]
€ 165,00
CJIB
20-09-2013
[plaats]
€ 58,50
[gemeente]
20-09-2013
[plaats]
€ 35,00
CJIB
20-09-2013
[plaats]
€ 196,00
CJIB
09-11-2013
[plaats]
€ 58,50
[gemeente]
09-11-2013
[plaats]
€ 162,00
Belastingdienst
20-12-2013
[plaats]
€ 205,00
Belastingdienst
20-12-2013
[plaats]
€ 118,30
ASR
27-12-2013
[plaats]
€ 260,08
ASR Betalingscentrum
07-02-2014
[plaats]
€ 46,00
CJIB
07-02-2014
[plaats]
€ 165,00
Belastingdienst
20-02-2014
[plaats]
€ 58,50
[gemeente]
29-11-2014
[plaats]
€ 125,00
CJIB
29-11-2014
[plaats]
€ 74,00
CJIB
29-11-2014
[plaats]
€ 66,00
CJIB
Totaal
€ 4.797,13
In het door [bedrijf] verstrekte overzicht staat vermeld dat in alle bovengenoemde betalingen [meneer] zich heeft gelegitimeerd (…).
De contante betalingen van in totaal€ 4.797,13worden meegenomen in de kasopstelling van [belanghebbenden].
(…)
6.4.2.9.3. Aanschaf duivenhok
Bij de doorzoeking in de chalet op camping [naam] in [plaats] werd een bevestiging [bedrijf] d.d. 18 oktober 2013 aangetroffen, gericht aan [meneer], (…) welke betrekking heeft op het maken van een duivenhok voor € 4.735,00. (…)
Nadat wij deze bevestiging aan [meneer] toonde verklaarde hij:
‘(…) Dat hok heb ik eind 2014 weggedaan omdat de buren gingen klagen. (…) Ik heb er € 1.500 contant voor gekregen. (…)’
Uit onderzoek van de bankrekening(en) van [belanghebbenden] werden geen betalingen aangetroffen welke betrekking hebben op het duivenhok.
Het verschil tussen de contante betaling (€ 4.735,00) en de contante verkoop (€ 1.500,00) ad.€ 3.235,00wordt meegenomen in de kasopstelling van [belanghebbenden] (…)
(…)”
2.5.
Met toepassing van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) heeft gegevensuitwisseling plaatsgevonden tussen de officier van justitie en de inspecteur.
2.6.
Meneer heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, over de onderhavige jaren aangiften gedaan van de volgende belastbare inkomens, waarover de volgende bedragen aan belasting verschuldigd zijn:
Jaar
Box 1
Box 3
Verschuldigde belasting
2013
13.264
3.391
1.483
2014
18.785
1.35
2015
18.899
1.35
2.7.
Mevrouw heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, over de onderhavige jaren aangiften gedaan van de volgende belastbare inkomens, waarover de volgende bedragen aan belasting verschuldigd zijn:
Jaar
Box 1
Box 3
Verschuldigde belasting
2013
1.573
2014
-917
2015
-722
2.8.
De aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2013 tot en met 2015 van belanghebbenden is onderzocht. Dit heeft geresulteerd in rapporten die, tezamen met kennisgevingen vergrijpboeten, op 7 maart 2019 aan de gemachtigde van belanghebbenden zijn verzonden.
2.9.
Bij het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen heeft de inspecteur de volgende bedragen, als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW), bij de belastbare inkomens uit werk en woning van zowel meneer als mevrouw opgeteld:
2013
2014
2015
Lening terugbetaling
50
Verbouwing
104
Inboedel woning
16.3
Standplaats chalet/caravan
3.4
Aanschaf caravans
73.15
Inboedel chalet/caravan
51.8
Vakantie
1.522
2.107
Diversen via GWK
4.262
534
Duivenhok
3.235
Contante uitgaven eten en kleding
1.38
4.025
3.485
Inkomenscorrectie (ROW)
76.699
4.559
237.942

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslagen en de boeten terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd en of de beschikkingen belastingrente terecht en tot juiste bedragen zijn gegeven. Meer in het bijzonder gaat het erom of en in hoeverre de inspecteur terecht het belastbare inkomen heeft verhoogd omdat in de onderhavige jaren bij belanghebbenden sprake is van uitgaven waar geen bekende (inkomens- of vermogens)bron tegenover staat (negatief netto privé).
3.2.
Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen en tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, van de navorderingsaanslagen en van de boete- en rentebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen voor zover deze de boetebeschikkingen betreffen, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar voor zover deze de boetebeschikkingen betreffen, tot vermindering van de boeten en tot ongegrondverklaring van de beroepen voor het overige.

4.Beoordeling door de rechtbank

4.1.
Ten aanzien van het bij zowel meneer als bij mevrouw bijtellen van het volledige negatief netto privé
4.1.1.
De inspecteur heeft het volgens hem in de onderhavige jaren aanwezige negatief netto privé – tot behoud van rechten – bij zowel meneer als bij mevrouw volledig bij het belastbare inkomen uit werk en woning geteld omdat belanghebbenden geen inzicht hebben gegeven in het antwoord op de vraag wie het inkomen heeft genoten.
4.1.2.
De rechtbank overweegt dat de omschreven wijze van heffing toelaatbaar is. De aanvaarding van dubbele heffing tot behoud van rechten doet in een geval als het onderhavige niet af aan de mogelijkheden van belanghebbenden zich te verweren tegen de invordering ingeval daardoor volgens hen meer belasting wordt betaald dan in totaal ten hoogste verschuldigd kan zijn ter zake van het negatief netto privé. [1]
4.2.
Ten aanzien van de berekening van het negatief netto privé
4.2.1.
Bij de berekening van het negatief netto privé is de inspecteur uitgegaan van het in 2.4 bedoelde proces verbaal eenvoudige kasopstelling. Daarbij heeft de inspecteur alle in dit proces verbaal genoemde contante uitgaven bij elkaar opgeteld om voor de jaren 2013 tot en met 2016 te komen tot het in 2.9 becijferde negatief netto privé.
4.2.2.
De rechtbank stelt voorop dat een kasopstelling een geschikte methode kan zijn om aannemelijk te maken dat er niet-aangegeven contant verdiend inkomen is. Indien een adequaat opgesteld kasoverzicht erin resulteert dat er sprake is van een negatieve kas (kastekort), betekent dat immers dat er nog een andere bron moet zijn die een verklaring vormt voor het ter beschikking hebben van gelden ter hoogte van het kastekort. Een kastekort is namelijk uit de aard van de zaak niet mogelijk. Indien er geen andere plausibele bron is, is als uitgangspunt aannemelijk dat werkzaamheden zijn verricht waarmee inkomen in contanten is verdiend. De onderhavige kasopstelling, die resulteert in een omvangrijk negatief netto privé, is naar het oordeel van de rechtbank adequaat. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking:
  • belanghebbenden hebben de juistheid van het gehanteerde begin- en eindsaldo contant geld niet bestreden;
  • het bedrag dat aan legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen in aanmerking is genomen is, gezien de in 2.3 genoemde bij de Belastingdienst bekende inkomsten, alleszins redelijk;
  • aan de kasopstelling liggen objectieve en verifieerbare gegevens over contante inkomsten en uitgaven ten grondslag, te weten: rekeningafschriften, tijdens de doorzoeking van de stacaravan/het chalet op de camping te [plaats] aangetroffen bescheiden, taxatierapporten die zijn opgesteld door gecertificeerde taxateurs, de uitkomsten van derdenonderzoeken, stukken uit de strafdossiers van belanghebbenden en algemene Nibud-gegevens voor levensonderhoud;
  • nu belanghebbenden, gelet op hetgeen hierna in 4.2.3 is overwogen, geen andere plausibele inkomensbron hebben aangevoerd, is aannemelijk dat zij niet-aangegeven inkomen in contanten hebben verdiend.
4.2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben belanghebbenden, tegenover de gemotiveerde bestrijding door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat zij (een deel van) de contante betalingen hebben kunnen doen door de verkoop in de onderhavige jaren van antiek, tot een bedrag van € 50.350, en de verkoop in 2013 van gouden sieraden, tot een bedrag van € 62.500.
Van de gestelde verkoop van antiek is alleen een door mevrouw handgeschreven overzicht beschikbaar dat geen data van verkoop bevat en dat niet wordt ondersteund door enig objectief controleerbaar bewijs. Aan dit overzicht komt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijskracht toe.
Van de gestelde verkoop van gouden sieraden behoren vijf handgeschreven nota’s tot het dossier, waarvan er vier een stempel hebben van een bedrijf van de schoonzoon dat was gevestigd op het oude woonadres van de schoonzoon. Het bedrijf van de schoonzoon heeft over 2013 nihilaangiften omzetbelasting ingediend. [2] Bovendien is de schoonzoon strafrechtelijk veroordeeld voor onder meer witwassen en valsheid in geschrift. Verder is door belanghebbenden wisselend verklaard over de herkomst van het goud. Aan de nota’s komt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijskracht toe.
4.3.
Ten aanzien van de navorderingsaanslagen 2014
4.3.1.
Ten aanzien van de over het jaar 2014 opgelegde navorderingsaanslagen voert de inspecteur aan dat sprake is van een negatief netto privé tot een bedrag van in totaal € 4.559. Dit bedrag bestaat voor € 534 uit betalingen die zijn gedaan via een Grenswisselkantoor (GWK) en voor € 4.025 aan contante uitgaven voor voedsel en kleding (zie 2.9).
4.3.2.
De rechtbank overweegt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbenden in het jaar 2014 tot de in 4.3.1 bedoelde bedragen inkomen hebben gehad die zij niet in hun aangiften IB/PVV 2014 hebben opgenomen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat dit uit het in 2.4 bedoelde proces-verbaal eenvoudige kasopstelling volgt. Het bedrag van € 534 betreft het totaal van de in 2014 via een GWK gedane betalingen, zoals opgenomen in de tabel op pagina 11 van deze uitspraak. Het bedrag van € 4.025 is opgenomen in de laatste kolom van de onderste tabel op pagina 10 van deze uitspraak.
Belanghebbenden stellen dat de via een GWK gedane betalingen zijn gedaan voor de schoonzoon omdat de schoonzoon zich niet kon legitimeren en dat de schoonzoon deze betalingen contant heeft terugbetaald. De rechtbank acht deze stelling, die niet door enig objectief controleerbaar bewijs wordt ondersteund, niet aannemelijk. Daar komt bij dat een eventuele terugbetaling door de schoonzoon niet verklaart hoe belanghebbenden voor de terugbetaling deze contante uitgaven hebben kunnen doen
4.3.3.
Het bovenstaande brengt mee dat de aan belanghebbenden opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2014 en de daarbij gegeven rentebeschikkingen moeten worden gehandhaafd.
4.4.
Ten aanzien van de navorderingsaanslagen 2013 en 2015 algemeen
4.4.1.
Ten aanzien van de over de jaren 2013 en 2015 opgelegde navorderingsaanslagen voert de inspecteur aan dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbenden niet de vereiste aangiften hebben gedaan.
4.4.2.
Op grond van artikel 27e van de AWR verklaart de rechtbank het beroep ongegrond indien – voor zover hier van belang – de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.4.3.
De rechtbank overweegt dat – voor zover hier van belang – de vereiste aangifte niet is gedaan indien, aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast, is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die er toe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Daarnaast is vereist dat het bedrag van de belasting, dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden hierbij slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. [3] Indien sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast moet de rechter beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur en, zo ja (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. [4]
4.5.
Ten aanzien van de navorderingsaanslagen 2013
4.5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat in het jaar 2013 sprake is van een onverklaarbaar negatief netto privé tot bedragen van € 50.000 (terugbetaling lening) en € 16.300 (inboedel van de woning). De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking:
Meneer heeft (zie pagina’s 5 en 6 van deze uitspraak) € 50.000 geleend van een privé persoon, die op 15 juli 2013 en op 17 juli 2013 bedragen van € 25.000 naar een bankrekening van meneer heeft overgemaakt, waarbij meneer op 16 juli 2013 € 50.000 contant aan die privé persoon heeft terugbetaald. Meneer ontkent niet dat hij contant € 50.000 heeft uitgegeven ter terugbetaling van de lening.
Een taxateur heeft de in de woning aanwezige inboedel, waarvan aannemelijk is dat deze niet uit de vorige woning van belanghebbenden is meegenomen, getaxeerd op € 16.300 (zie pagina’s 6 en 7 van deze uitspraak). Belanghebbenden hebben aangevoerd dat meubilair uit de vorige woning is meegenomen, maar daarmee is naar het oordeel van de rechtbank al afdoende rekening gehouden door de taxateur. De taxateur heeft immers alleen zaken getaxeerd waarvan niet aannemelijk is dat deze uit de vorige woning zijn meegenomen, zoals vitrage en gordijnen, vloerbedekking en stoffering. De volledige inboedel is getaxeerd op € 60.300.
4.5.2.
Op een in 2013 door meneer aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.264 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.391, leidt een bijtelling van € 66.300 tot een bedrag aan niet geheven belasting en inkomensafhankelijke bijdrage dat zowel absoluut als relatief aanzienlijk is. Op een in 2013 door mevrouw aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.573, leidt een bijtelling van € 66.300 tot een bedrag aan niet geheven belasting en inkomensafhankelijke bijdrage dat zowel absoluut als relatief aanzienlijk is. De rechtbank overweegt dat aannemelijk is gemaakt dat belanghebbenden tot genoemde bedragen inkomen hebben gehad, waarvan zij wisten of redelijkerwijs konden weten dat dit inkomen moest worden aangegeven. Dat betekent dat belanghebbenden niet de vereiste aangiften hebben gedaan en is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast.
4.5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de gemaakte schatting redelijk nu de inspecteur zich heeft gebaseerd op de kasopstelling (zie 4.2).
4.5.4.
Belanghebbenden hebben niet doen blijken dat en in hoeverre de navorderingsaanslagen 2013 te hoog zijn. Dit brengt mee dat de aan hen opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2013 en de daarbij gegeven rentebeschikkingen moeten worden gehandhaafd.
4.6.
Ten aanzien van de navorderingsaanslagen 2015
4.6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat in het jaar 2015 sprake is van een onverklaarbaar negatief netto privé tot een bedrag van € 73.150 (aanschaf caravans/chalets). De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbenden tot bedragen van € 40.650 en € 32.500 contant in caravans/chalets hebben geïnvesteerd (zie pagina’s 8 tot en met 10 van deze uitspraak). Belanghebbenden voeren aan dat de opbrengst van de prostitutieboot, van € 22.500, is gebruikt voor de aanschaf van de caravan/het chalet in [plaats]. De rechtbank overweegt dat de opbrengst van de prostitutieboot per bank is ontvangen en derhalve onderdeel uitmaakt van de kasopstelling (zie 4.2.2 in samenhang met 2.3).
4.6.2.
Op een in 2015 door meneer aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.899 en een in 2015 door mevrouw aangegeven belastbaar inkomen van nihil, leidt een bijtelling van € 73.150 tot een bedrag aan niet geheven belasting en inkomensafhankelijke bijdrage dat zowel absoluut als relatief aanzienlijk is. De rechtbank overweegt dat aannemelijk is gemaakt dat belanghebbenden tot een bedrag van € 73.150 inkomen hebben gehad, waarvan zij wisten of redelijkerwijs konden weten dat dit inkomen moest worden aangegeven. Dat betekent dat belanghebbenden niet de vereiste aangiften hebben gedaan en dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.
4.6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de gemaakte schatting redelijk nu de inspecteur zich heeft gebaseerd op de kasopstelling (zie 4.2).
4.6.4.
Belanghebbenden hebben niet doen blijken dat en in hoeverre de navorderingsaanslagen 2015 te hoog zijn. Dat een derde een bedrag van € 2.500 heeft betaald na vernieling van de bestrating en dat de dochter en de schoonzoon de wandschilderingen hebben betaald is op geen enkele wijze met objectief controleerbaar bewijsmateriaal gestaafd. Dit geldt evenzeer voor de stelling dat de dochter en schoonzoon op eigen kosten voorzieningen hebben aangebracht en een deel van de verbouwing hebben betaald. Dit brengt mee dat de aan hen opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2015 en de daarbij gegeven rentebeschikkingen moeten worden gehandhaafd.
4.7.
Ten aanzien van de boeten algemeen
4.7.1.
Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur een boete van ten hoogste 100 percent opleggen indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven, de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, of anderszins te weinig belasting is geheven. De inspecteur stelt primair dat sprake is van opzet en subsidiair dat sprake is van grove schuld bij belanghebbenden.
4.7.2.
Voor het aannemen van (voorwaardelijke) opzet is vereist dat belanghebbenden ten tijde van het doen van de aangifte wetenschap hadden van de aanmerkelijke kans dat door de wijze van doen van aangifte te weinig belasting zou worden geheven of dat zij die kans toen bewust hebben aanvaard. [5] De inspecteur moet de aanwezigheid van de bestanddelen van het beboetbare feit doen blijken. [6]
4.7.3.
De inspecteur heeft boeten opgelegd van 50 percent van de van de nagevorderde IB/PVV. Ter zitting heeft de inspecteur aangevoerd dat de boeten met de helft moeten worden verlaagd voor zover bestanddelen van het negatief netto privé bij zowel meneer als mevrouw zijn bijgeteld.
4.7.4.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 januari 2008 [7] overwogen dat bij de beoordeling of een boete passend en geboden is, rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de boete is vastgesteld met omkering van de bewijslast. Dit betekent niet dat in alle gevallen waarin sprake is van omkering van de bewijslast, er aanleiding is voor matiging van de boete.
4.8.
Ten aanzien van de aan meneer opgelegde boeten
4.8.1.
De rechtbank acht bewezen dat het aan voorwaardelijk opzet van meneer is te wijten dat de primitieve aanslagen IB/PVV 2013 en 2015 tot te lage bedragen zijn vastgesteld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er een direct verband bestaat tussen meneer en:
  • de contante terugbetaling van de lening, van € 50.000, in 2013 (zie pagina’s 5 en 6 van deze uitspraak). Er is een overeenkomst van geldlening tussen meneer en de privé persoon van wie het geld geleend is, meneer heeft de contante terugbetaling van de lening gedaan en meneer heeft verklaard dat hij zelf toch geld genoeg thuis had liggen;
  • de aanschaf van de caravan / het chalet op vakantiepark [vakantiepark], van € 40.650, in 2015 (zie pagina’s 8 en 9 van deze uitspraak). Meneer heeft de caravan / het chalet gekocht, meneer heeft een verzekering afgesloten voor de caravan / het chalet en meneer heeft na het afbranden van de caravan / het chalet de uitkering van de verzekeringsmaatschappij op zijn bankrekening ontvangen.
Gelet op dit directe verband en de daarvoor benodigde middelen die op geen enkele andere (geloofwaardige) wijze verklaarbaar zijn, acht de rechtbank buiten redelijke twijfel dat meneer hiervoor inkomsten uit onbekende bron heeft genoten.
4.8.2.
Door contante inkomsten tot bedragen van ten minste € 50.000 (2013) en € 40.650 (2015) niet in zijn aangiften te verantwoorden heeft meneer het beboetbare feit begaan en heeft hij – gelet op de hoogte van de bedragen – bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de primitieve aanslagen tot te lage bedragen zijn vastgesteld. In beginsel zijn de boeten van 50 percent dan ook terecht opgelegd.
4.8.3.
De rechtbank ziet in dit geval wel aanleiding om de boeten te matigen omdat de boeten zijn vastgesteld met omkering van de bewijslast. De inspecteur is weliswaar aangesloten bij kastekorten zoals die zijn geconstateerd op basis van objectieve en verifieerbare gegevens, maar niet ten aanzien van alle uitgaven kan een direct verband, als bedoeld in 4.8.2, met meneer worden bewezen.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de bij de aanslag IB/PVV 2013 opgelegde boete matigen van € 16.161 tot € 10.000. De rechtbank acht deze boete passend en geboden.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de bij de aanslag IB/PVV 2015 opgelegde boete matigen van € 59.209 tot (afgerond) € 18.500. De rechtbank acht deze boete passend en geboden.
4.8.4.
De duur van de procedure vormt aanleiding de boeten (verder) te matigen omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken in eerste feitelijke instantie. De rechtbank stelt vast dat 7 maart 2019 als aanvangsmoment geldt van de redelijke termijn nu op die datum de boeten zijn aangekondigd. De rechtbank doet uitspraken op 30 september 2022. Sinds de aankondiging van de boeten is dus drie jaar en (afgerond) zeven maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar hiermee is overschreden met 19 maanden. [8] De boeten zullen daarom verder worden gematigd met 15%, met een maximum van € 10.000. [9]
De rechtbank zal de bij de aanslag IB/PVV 2013 opgelegde boete verder matigen van € 10.000 tot € 8.500.
De rechtbank zal de bij de aanslag IB/PVV 2015 opgelegde boete verder matigen van € 18.500 tot (afgerond) € 15.725.
4.9.
Ten aanzien van de aan mevrouw opgelegde boeten
4.9.1.
De rechtbank acht niet bewezen dat het aan (voorwaardelijk) opzet van mevrouw is te wijten dat de primitieve aanslagen IB/PVV 2013 en 2015 tot te lage bedragen zijn vastgesteld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er geen direct verband is bewezen tussen mevrouw en de in 2.9 bedoelde uitgaven. Het is niet buiten redelijke twijfel dat mevrouw de daarvoor benodigde inkomsten heeft genoten en niet heeft aangegeven. De rechtbank zal de aan mevrouw opgelegde boetebeschikkingen IB/PVV 2013 en IB/PVV 2015 dan ook vernietigen.
4.10.
Ten aanzien van de rentebeschikkingen
4.10.1.
Tegen de belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Voor zover de navorderingsaanslagen worden verminderd, zullen de bij het opleggen daarvan gegeven rentebeschikkingen dienovereenkomstig moeten worden verminderd.

5.Conclusie en gevolgen

5.1.
De beroepen zijn ongegrond, behalve voor zover het de aan belanghebbenden opgelegde boeten betreft.
5.2.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken.
5.3.
Bij het vaststellen van de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) acht de rechtbank dat de zaken met zaaknummers 19/6604, 19/6608, 19/6610 en 19/6614 samenhangen in de zin van artikel 3, tweede lid van het Besluit. Deze zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de inspecteur en door de rechtbank behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbenden konden in elk van deze zaken (nagenoeg) identiek zijn.
5.4.
Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.277 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759, maal 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor 1). Belanghebbenden hebben ieder recht op de helft van dit bedrag, te weten € 1.138,50.
5.5.
De rechtbank kent geen vergoeding toe voor kosten van de bezwaarfasen nu daarom niet is verzocht voordat uitspraken op bezwaar zijn gedaan (zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb).
5.6.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbenden vergoeden.

6.Beslissing

In de zaken van meneer, met zaaknummers 19/6604 tot en met 19/6609
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond, behalve voor zover het de boetebeschikking IB/PVV 2013 (de zaak met zaaknummer 19/6604) en de boetebeschikking IB/PVV 2015 betreft (de zaak met zaaknummer 19/6608);
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betreffen de boetebeschikking IB/PVV 2013 en de boetebeschikking IB/PVV 2015;
  • handhaaft de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2013 tot en met 2015 en de daarbij gegeven rentebeschikkingen;
  • vermindert de boete IB/PVV 2013 tot € 8.500 en vermindert de boete IB/PVV 2015 tot € 15.725;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.138,50;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan hem vergoedt.
In de zaken van mevrouw, met zaaknummers 19/6610 tot en met 19/6615
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond, behalve voor zover het de boetebeschikking IB/PVV 2013 (de zaak met zaaknummer 19/6610) en de boetebeschikking IB/PVV 2015 betreft (de zaak met zaaknummer 19/6614);
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betreffen de boetebeschikking IB/PVV 2013 en de boetebeschikking IB/PVV 2015;
  • vernietigt de boetebeschikkingen IB/PVV 2013 en IB/PVV 2015;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.138,50;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. drs. J.H. Bogert en mr. J.P.M. Kooijmans, rechters, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 30 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ [plaats].
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2681.
2.Vergelijk proces-verbaal van bevindingen inzake de activiteiten van [de schoonzoon], AMB-056.
3.Vgl. Hoge Raad 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1083.
4.Vgl. Hoge Raad 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401 en Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
5.Hoge Raad 29 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5346.
6.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, r.o. 3.2.
7.Hoge Raad 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1962.
8.Vgl. Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
9.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.