In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 22 juli 2022, zijn drie zaken behandeld die betrekking hebben op de WOZ-beschikking en de daaropvolgende aanslagen onroerendezaakbelastingen en rioolheffing. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 28 februari 2019, waarin de waarde van de onroerende zaak op € 319.000 is vastgesteld. Tevens zijn er aanslagen opgelegd voor de onroerendezaakbelastingen en rioolheffing voor het jaar 2019. De belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar, wat leidde tot een dwangsombeschikking. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende op 18 mei 2022 behandeld, waarbij de heffingsambtenaar en de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen ontvankelijk is, maar dat het beroep tegen de aanslag watersysteemheffing niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar terecht de aanslagen heeft opgelegd en dat de verordeningen verbindend zijn. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 juli 2022.