Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
(inzake een verzoek van belanghebbende tot het toekennen van een vergoeding van immateriële schade).
1.Ontstaan en loop van het geding
1994aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 10.000.000.
1995aan belanghebbende een aanslag vermogensbelasting (VB) opgelegd, berekend naar een belastbaar vermogen per 1 januari 1995 van fl. 10.000.000.
1995aan belanghebbende een aanslag IB opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van
1996aan belanghebbende een aanslag IB opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van
1997aan belanghebbende een aanslag IB opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van
1997aan belanghebbende een aanslag VB opgelegd, berekend naar een belastbaar vermogen per 1 januari 1997 van fl. 30.000.000.
1998aan belanghebbende een aanslag VB opgelegd, berekend naar een belastbaar vermogen per 1 januari 1998 van fl. 13.119.000.
2.Tussen partijen vaststaande feiten
3.Geschil in het principaal en het incidenteel hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
NJB2015/354).
Sekanina v. Austria,§ 30: “The voicing of suspicions regarding an accused’s innocence is conceivable as long as the conclusion of criminal proceedings has not resulted in a decision on the merits of the accusation. However, it is no longer admissible to rely on such suspicions once an acquittal has become final”, en EHRM 1 maart 2007, nr. 30810/03,
Geerings v. The Netherlands,§ 49: “Article 6 § 2 embodies a general rule that, following a final acquittal, even the voicing of suspicions regarding an accused’s innocence is no longer admissible”).
kanzijn gemaakt van in 1995 en 1996 ontvangen bedragen (incidenteel hoger beroep, randnummer 10.14.) is onvoldoende concreet. Het had op de weg van belanghebbende gelegen indien hij inderdaad wil verdedigen dat de met handel in hashish verdiende bedragen in onroerend goed zijn geïnvesteerd de investeringen en de geldstroom te preciseren. Het aangegeven vermogen laat ook niet toe dat de in 1995 en 1996 ontvangen, niet verantwoorde, bedragen in onroerend goed zouden zijn belegd. De omstandigheid dat het Openbaar Ministerie er niet in is geslaagd vermogensbestanddelen van belanghebbende te traceren (incidenteel hoger beroep, randnummer 10.12.) rechtvaardigt niet het oordeel dat er ook in deze procedure van zou moeten worden uitgegaan dat de met de handel van hashish verdiende bedragen het vermogen van belanghebbende daadwerkelijk hebben verlaten.
kanzijn gemaakt van in 1995 en 1996 ontvangen bedragen (incidenteel hoger beroep, randnummer 10.14.) is onvoldoende concreet. Het had op de weg van belanghebbende gelegen indien hij inderdaad wil verdedigen dat de met handel in hashish verdiende bedragen in onroerend goed zijn geïnvesteerd de investeringen en de geldstroom te preciseren. Het aangegeven vermogen laat ook niet toe dat de in 1995 en 1996 ontvangen, niet verantwoorde, bedragen in onroerend goed zouden zijn belegd. De omstandigheid dat het Openbaar Ministerie er niet in is geslaagd vermogensbestanddelen van belanghebbende te traceren (incidenteel hoger beroep, randnummer 10.12.) rechtvaardigt niet het oordeel dat er ook in deze procedure van zou moeten worden uitgegaan dat de met de handel van hashish verdiende bedragen het vermogen van belanghebbende daadwerkelijk hebben verlaten.
5.Vergoeding van immateriële schade
6.Proceskosten
7.Beslissing in het principaal en het incidenteel hoger beroep
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover daarin de uitspraken op bezwaar zijn vernietigd, en voor wat betreft de beslissingen omtrent de aanslag IB 1994, de aanslag VB 1995, de op beide aanslagen betrekking hebbende heffingsrente, de proceskosten en de veroordeling van de Minister tot betaling van vergoeding van immateriële schade;
- vermindert de aanslag IB 1995 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van (fl. 719.434 =) € 326.465, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;
- vermindert de aanslag IB 1996 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van (fl. 711.232 =) € 322.743, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;
- vermindert de aanslag VB 1997 tot een berekend naar een vermogen van (fl. 2.004.917 =) € 909.791 te verminderen met de niet in de aangifte VB 1997 begrepen IB die extra verschuldigd is in verband met ten onrechte niet aangegeven inkomen over de jaren 1995 en 1996, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;
- vermindert de aanslag IB 1997 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van (fl. 340.030 =) € 154.299, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;
- vermindert de aanslag VB 1998 tot een berekend naar een vermogen van (fl. 2.096.947 =) € 951.553 te verminderen met de niet in de aangifte VB 1998 begrepen IB die extra verschuldigd is in verband met ten onrechte niet aangegeven inkomen over de jaren 1995 en 1996, alsmede de niet in de aangifte begrepen extra verschuldigde VB over het jaar 1997, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;
- vermindert de beschikkingen heffingsrente met betrekking tot de aanslagen IB 1995, IB 1996, VB 1997, IB 1997 en VB 1998 dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in de procedure bij het Hof tot een bedrag van € 3.381,75;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade van € 3.909.