ECLI:NL:HR:2015:1352

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2015
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
14/05515
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over dwangsom bij gelijktijdige bezwaarprocedures voor WOZ-waarden van woningen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toekenning van een dwangsom in het kader van de Wet WOZ. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de waardering van twee onder één kap gelegen woningen, waarbij hij stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met achterstallig onderhoud en de gedateerdheid van de woningen. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had geoordeeld dat de niet tijdig genomen uitspraken op bezwaar zozeer samenhangende besluiten waren, dat het verbeuren van een dwangsom niet per WOZ-object afzonderlijk moest worden beoordeeld. Dit leidde tot de conclusie dat de belanghebbende slechts recht had op één dwangsom, ondanks dat er twee aanvragen waren gedaan.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank bekrachtigd en geoordeeld dat het oordeel van de Rechtbank niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De eerste twee middelen van de belanghebbende, die zich richtten tegen het oordeel van de Rechtbank, werden verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van de Rechtbank begrijpelijk was en geen nadere motivering behoefde. Het derde middel, dat niet tot cassatie kon leiden, werd eveneens verworpen, omdat het geen rechtsvragen opriep die relevant waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en werd openbaar uitgesproken op 29 mei 2015.

Uitspraak

29 mei 2015
nr. 14/05515
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Zeeland-West-Brabantvan 1 oktober 2014, nr. AWB 14/1568 en 14/1569, betreffende de beschikking tot vaststelling van een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 Awb alsmede de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking West-Brabant heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Ten name van belanghebbende zijn met dagtekening 28 februari 2013 twee in één geschrift vervatte beschikkingen in de zin van de Wet WOZ genomen voor het jaar 2013 ter zake van twee onder een kap gelegen woningen aan de [a-straat 1] en [2] te [Q].
2.1.2.
Hiertegen heeft belanghebbende met dagtekening 3 april 2013 bij twee afzonderlijke geschriften bezwaar gemaakt op de grond dat bij de waardering van de woningen te weinig rekening was gehouden met het achterstallige onderhoud en de gedateerdheid. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op 12 februari 2014 bij één e‑mailbericht in gebreke gesteld. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 11 maart 2014, in één geschrift vervat, uitspraken op bezwaar gedaan. Bij beschikking is aan belanghebbende éénmaal een dwangsom toegekend ten bedrage van € 280.
2.2.
In de procedure voor de Rechtbank was onder meer de hoogte van de toegekende dwangsom in geschil. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de, niet tijdig genomen, uitspraken op bezwaar zozeer samenhangende besluiten zijn dat het verbeuren van een dwangsom niet per WOZ-object afzonderlijk moet worden beoordeeld. Dat betekent dat belanghebbende slechts recht heeft op één dwangsom, aldus de Rechtbank.
2.3.
De eerste twee middelen komen op tegen het hiervoor onder 2.2 weergegeven oordeel van de Rechtbank. In dit oordeel ligt besloten dat het gaat om twee aanvragen (bezwaarschriften) die gelijktijdig zijn gedaan en een zodanige samenhang vertonen dat slechts één dwangsom kan worden verbeurd. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, behoefde geen nadere motivering en is ook niet onbegrijpelijk.
2.4.
Het derde middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dit middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter en de raadsheren C. Schaap en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2015.