Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
- [bedrijf 1] opdracht gegeven om zorg te dragen voor de benodigde bestemmingswijziging;
- [bedrijf 2] een inrichtingsvoorstel laten opstellen ten behoeve van de beoogde bestemmingswijziging;
- [bedrijf 3] een rapport laten opstellen om de financiële implicaties van de beoogde bestemmingswijziging in kaart te brengen en hem een taxatie laten verrichten van de waarde van de te slopen opstallen; en
- een anterieure grondexploitatie overeenkomst gesloten met de gemeente [gemeente] , op grond waarvan de gemeente zich jegens belanghebbende verplicht mee te werken aan de bestemmingswijziging zodat in totaal vier woningen op de betreffende percelen kunnen worden gerealiseerd. Belanghebbende verplicht zich blijkens de overeenkomst tot het opstellen van een plan tot het bouw- en woonrijp maken van de betreffende percelen, de aanleg van nutsvoorzieningen/aansluitingen op het openbaar riool en/of de aanleg van een uitrit en het aanbrengen van een pompput.
- Op de tweede kavel zijn varkensstallen en (een gedeelte van) een loods aanwezig;
- Op de derde kavel zijn varkensstallen en (een gedeelte van) een loods aanwezig;
- Op de vierde kavel zijn varkensstallen aanwezig.
- Span benen verwijderen;
- Vloer verwijderen + afvoeren dik +/- 15 cm;
- Metselwerk verwijderen;
- Standers in depot plaatsen;
- Ex zeefwerk.
3.Geschil
vraag 1).
vraag 2).
vraag 2a). Volgens belanghebbende is dat niet het geval. Er was namelijk op het moment van de (voor de omzetbelasting relevante) prestatie op de kavels nog bebouwing aanwezig. Die bebouwing konden de kopers naar eigen inzicht geheel of gedeeltelijk aanwenden voor een nieuw te stichten bouwwerk. Daarmee stond dus niet vast dat de aanwezige bebouwing geen (zelfstandige) betekenis meer had, aldus belanghebbende. De inspecteur betwist dat. Volgens hem had de op de kavels aanwezige bebouwing geen zelfstandige betekenis meer, hetgeen ertoe leidt dat sprake was van onbebouwde grond, en daarmee in dit geval van bouwterreinen.
vraag 2b). Volgens belanghebbende mocht hij aan het Vastgoedbesluit het vertrouwen ontlenen dat in zijn geval sprake was van bebouwde grond, en derhalve van vrijgestelde leveringen voor de omzetbelasting. De inspecteur is van mening dat belanghebbende in zijn geval geen vertrouwen aan het Vastgoedbesluit mag ontlenen. Enerzijds bestrijdt de inspecteur de door belanghebbende gegeven interpretatie van de bewoordingen in het Vastgoedbesluit, en anderzijds heeft belanghebbende ook niet in overeenstemming met het aan een vrijstelling verbonden principe van niet-aftrek gehandeld, aldus de inspecteur.
vraag 3).
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar met uitzondering van de beslissing over de boete en de beslissing over de kostenvergoeding;
- vermindert de naheffingsaanslag voor het jaar 2015 tot een bedrag van € 6.927 en vermindert de daarbij behorende beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de naheffingsaanslag voor het jaar 2016 tot een bedrag van € 6.927 en vermindert de daarbij behorende beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.277;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: