2.1.1. Van belanghebbende, een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), maken deel uit [A] B.V., [X2] B.V. (hierna: [X2] BV) en [X1] B.V. (hierna: Holding). Holding houdt alle aandelen in [X2] BV. [X2] BV heeft een interieurbouw- en productiebedrijf voor zakelijke en particuliere interieurs. Bestuurder en enig aandeelhouder van Holding is [B] (hierna: [B]). Hij is in loondienst bij Holding.
2.1.2. [X2] BV huurt met het oog op het onderhouden van zakelijke relaties zitplaatsen in een businessroom van [C] in [Q] (hierna: de zitplaatsen). Huur van de zitplaatsen geeft recht op het bijwonen van wedstrijden van [C], gratis consumpties en gebruik van de zogenoemde businessclub.
2.1.3. De zitplaatsen worden gebruikt door [B] en door zijn broer, die als projectleider in dienst is van [X2] BV (de broers hierna tezamen: [B/D]), en door hun (potentiële) zakelijke relaties (hierna: zakenrelaties). In de regel maken [B/D] geen gebruik van de zitplaatsen als er geen zakenrelaties meegaan. Bij verhindering van [B/D] worden de zitplaatsen soms ter beschikking gesteld aan zakenrelaties.
2.1.4. In de onderhavige jaren (2004 tot en met 2008) heeft belanghebbende geen gastenlijsten bijgehouden waaruit blijkt welke zakenrelaties op welk moment wedstrijden hebben bezocht, al dan niet vergezeld van (een van) [B/D].
2.1.5. Belanghebbende heeft de ter zake van de huur van de zitplaatsen in rekening gebrachte omzetbelasting volledig in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft deze omzetbelasting bij de onderhavige aanslag van belanghebbende nageheven op de grond dat de zitplaatsen zijn gebruikt als relatiegeschenk of andere gift respectievelijk als personeelsvoorziening, een en ander als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhef en letters b en c, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: het BUA).
2.2.1. Het Hof heeft tot uitgangspunt genomen dat op de Inspecteur de last rust feiten en omstandigheden aannemelijk te maken waaruit de toepassing van het BUA volgt. Naar het oordeel van het Hof kan de Inspecteur daartoe niet volstaan met het naar voren brengen van feiten en omstandigheden die het vermoeden wettigen dat de ondernemer zijn personeel in de gelegenheid heeft gesteld het goed aan te wenden voor persoonlijke doeleinden of dat de ondernemer aan relaties een geschenk geeft.
2.2.2. Hiervan uitgaande heeft het Hof met betrekking tot de terbeschikkingstelling van de zitplaatsen aan zakenrelaties geoordeeld dat de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd niet het begin van bewijs heeft geleverd dat indien aan deze zakenrelaties omzetbelasting in rekening zou zijn gebracht ter zake van de zitplaatsen, deze omzetbelasting bij hen in het geheel niet of hoofdzakelijk niet voor aftrek in aanmerking zou komen. De aan belanghebbende ter zake van de huur van de zitplaatsen in rekening gebrachte omzetbelasting valt daarom niet onder de aftrekuitsluiting van artikel 1, lid 1, aanhef en letter b, van het BUA en is in zoverre derhalve aftrekbaar, aldus het Hof.
2.2.3. Met betrekking tot de terbeschikkingstelling van de zitplaatsen aan [B/D] heeft het Hof geoordeeld dat volgens algemene ervaringsregels in het maatschappelijke verkeer de modale consument de terbeschikkingstelling van dergelijke zitplaatsen aan personeel opvat als het gelegenheid geven tot ontspanning dan wel als dienende voor andere persoonlijke doeleinden van het personeel. Bij het aan [B/D] gelegenheid geven om de zitplaatsen te gebruiken is, bezien vanuit de modale consument, naar het oordeel van het Hof het persoonlijke belang van [B/D] overheersend en niet het zakelijke belang. Het Hof acht de Inspecteur geslaagd in het van hem gevergde bewijs dat en in hoeverre belanghebbende de gehuurde zitplaatsen onder meer bezigt voor het geven van gelegenheid tot ontspanning aan personeel van tot haar behorende vennootschappen, dan wel voor andere persoonlijke doeleinden van dat personeel. De ter zake van de zitplaatsen in rekening gebrachte omzetbelasting valt in zoverre, aldus het Hof, onder de aftrekuitsluiting van artikel 1, lid 1, aanhef en letter c, van het BUA, zodat in zoverre geen recht op aftrek van omzetbelasting bestaat.