ECLI:NL:RBZWB:2022:3422

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5752
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van bijzondere bijstand voor woninginrichting en dubbele huurlasten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet voor de kosten van woninginrichting en de kosten van opknapping, stoffering en dubbele huurlasten. Eiseres had eerder op 7 april 2021 een aanvraag ingediend, maar deze was afgewezen. Op 30 augustus 2021 diende zij opnieuw een aanvraag in voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting, die op 21 september 2021 werd afgewezen. Eiseres maakte bezwaar, maar het college verklaarde haar bezwaren ongegrond op 25 november 2021. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op goede gronden heeft geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting en dubbele huur. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat het college voldoende aandacht heeft besteed aan de bezwaren van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de kosten van woninginrichting niet onder de werkingssfeer van de Participatiewet vallen, omdat deze kosten niet als noodzakelijke kosten van het bestaan worden beschouwd. Eiseres had aangegeven dat haar inboedel door waterschade niet meer bruikbaar was, maar de rechtbank oordeelt dat deze kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen.

Wat betreft de kosten van opknapping, stoffering en dubbele huur, oordeelt de rechtbank dat deze kosten weliswaar noodzakelijk zijn, maar dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank concludeert dat eiseres de kosten had kunnen reserveren en dat de verhuizing en bijbehorende kosten voorzienbaar waren. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en blijft het bestreden besluit van het college in stand. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5752 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet voor de kosten van woninginrichting en de kosten van opknapping, stoffering en dubbele huurlasten.
Eiseres heeft – na een eerdere poging hiertoe op 7 april 2021 – op 30 augustus 2021 bij het college een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting tot een bedrag van € 6.334,- ingediend. Deze aanvraag heeft het college bij besluit van 21 september 2021 (primair besluit 1) afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Eiseres heeft op 3 oktober 2021 bij het college een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van opknapping, stoffering en dubbele huurlasten ingediend. Deze aanvraag heeft het college bij besluit van 15 oktober 2021 (primair besluit 2) afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Eiseres heeft haar bezwaren op de hoorzitting van 2 november 2021 toegelicht. Vervolgens heeft het college bij besluit van 25 november 2021 (bestreden besluit) de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Dit betekent dat het college bij de afwijzingen van de aanvragen om bijzondere bijstand is gebleven. Eiseres heeft bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
Geen van de partijen heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aangegeven prijs te stellen op een behandeling ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek daarom gesloten met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres geen recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting en de kosten van opknapping, stoffering en dubbele huurlasten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
In haar beroepschrift heeft eiseres verwezen naar haar bezwaargronden, omdat het college daar in het bestreden besluit onvoldoende zou zijn ingegaan. Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij voldoende stukken heeft aangeleverd waaruit blijkt dat zij inboedelschade heeft geleden en dat deze schade niet (enkel) werd veroorzaakt door lekkages. Met betrekking tot de reserveringsmogelijkheden heeft het college een onjuiste bijstandsnorm gehanteerd, nu eiseres twee minderjarige kinderen heeft, en is ten onrechte een reserveringscapaciteit van
€ 3.442,20 vastgesteld, terwijl deze capaciteit nihil was.
3. De rechtbank is van oordeel dat het college op goede gronden heeft geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting en dubbele huur. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat het college in het bestreden besluit voldoende aandacht heeft besteed aan wat eiseres in haar bezwaarschrift heeft aangevoerd. Er is dan ook geen sprake van een motiveringsgebrek.
4.2.1.
Vaststaat dat eiseres na een verhuizing op 13 oktober 2021 twee aanvragen om bijzondere bijstand heeft ingediend bij het college.
4.2.2.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in bijstandsgeschillen, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte. [1]
Kosten van woninginrichting
4.3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van woninginrichting zich voordeden. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of de kosten in het individuele geval van eiseres noodzakelijk waren en of deze kosten in verband met artikel 14 van de Participatiewet überhaupt voor bijstandsverlening in aanmerking komen.
4.3.2.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 14 van de Participatiewet valt op te maken dat de wetgever met deze dwingendrechtelijke bepaling voor ogen stond bepaalde kosten, gelet op hun aard, niet onder de werkingssfeer van de huidige Participatiewet te brengen. Het uitsluiten van deze kostensoorten geeft mede inhoud aan het onderscheid tussen de collectieve en private verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. [2]
4.3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich hierom op goede gronden op het standpunt gesteld dat artikel 14, aanhef en onder c, van de Participatiewet zich verzet tegen toewijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van de woninginrichting na waterschade. Volgens dat artikel worden in ieder geval niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend kosten met betrekking tot geleden (of toegebrachte) schade. Eiseres heeft immers tijdens een telefonisch contact met het college op 21 september 2021 aangegeven dat haar huidige inboedel vanwege waterschade niet meer bruikbaar is. Dit betekent dat het college de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting op goede gronden heeft afgewezen.
Kosten van opknapping, stoffering en dubbele huur
4.4.1.
Ten aanzien van de kosten van opknapping, stoffering en dubbele huur is tussen partijen in geschil of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Uit vaste rechtspraak volgt namelijk dat deze kosten worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten in het individuele geval een objectieve noodzaak bestaat, kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. [3]
4.4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van opknapping, stoffering en dubbele huurlasten noodzakelijke kosten betreffen. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, doordat deze niet voorzienbaar waren en eiseres niet voor deze kosten heeft kunnen reserveren.
4.4.3.
Eiseres heeft samengevat ten aanzien van haar reserveringscapaciteit primair gesteld dat de verhuizing en bijbehorende kosten pas voorzienbaar voor haar waren na een incident in haar wooncomplex. Tussen het incident op 3 februari 2021 en de verhuizing op 13 oktober 2021 was een kort tijdsbestek. Subsidiair heeft eiseres gesteld dat, indien er wél reserveringscapaciteit was, er geen mogelijkheid tot reservering is geweest voor haar.
4.4.4.
Uit de rapportage bijzondere bijstand volgt dat eiseres al negen jaar staat ingeschreven als woningzoekende voor een woning in [naam wijk] , dat zij ook op vrijgekomen woningen in [naam wijk] reageert en dat zij al in 2018 heeft aangegeven dat zij staat ingeschreven als woningzoekende omdat ze met haar twee kinderen groter wil wonen. Ook volgt uit deze rapportage dat eiseres geen inkomen op bijstandsniveau heeft. Zij heeft in de jaren 2019-2020 maandelijks een salaris ontvangen tussen de € 1.500 - € 1.900,- en in het jaar 2021 een salaris tussen de € 1.500 - € 1.700,-. Dit blijkt (deels) ook uit de salarisspecificatie van eiseres van [naam werkgever] over de maand augustus 2021.
4.4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de verhuizing en bijbehorende kosten voor eiseres voorzienbaar waren. Nu uit de hiervoor genoemde dossierstukken naar voren komt dat eiseres sinds haar vorige verhuizing al negen jaar staat ingeschreven als woningzoekende, omdat zij groter wil wonen, staat vast dat zij al langere tijd de wens had om te verhuizen. Voor zover eiseres heeft betoogd dat de verhuizing niet voorzienbaar was, waardoor zij niet had kunnen reserveren, heeft zij dit onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling dat de verhuizing slechts was ingegeven door een burenruzie is daarvoor onvoldoende. Verder overweegt de rechtbank dat eiseres de grond dat het college een onjuiste bijstandsnorm heeft gehanteerd en dat haar reserveringscapaciteit nihil was in de periode van 12 april 2021 tot 13 oktober 2021 onvoldoende heeft onderbouwd. Bovendien is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen volgens vaste rechtspraak geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet. De kosten die eiseres in verband daarmee niet kan voldoen, kunnen niet worden afgewenteld op de Participatiewet. [4] Uit het bovenstaande volgt dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de kosten waarvoor eiseres nu bijzondere bijstand heeft aangevraagd voorzienbaar waren en dat zij hiervoor vanuit haar inkomen had kunnen reserveren.
4.5.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit standhoudt. Eiseres krijgt de kosten van woninginrichting, opknapping, stoffering en dubbele huur niet door het college vergoed.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 23 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 14, aanhef en onder c, van de Participatiewet, bepaalt dat in ieder geval niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend kosten met betrekking tot geleden of toegebrachte schade.
Artikel 35 van de Participatiewet bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
2. Het college kan bijzondere bijstand weigeren, indien de in het eerste lid bedoelde kosten binnen twaalf maanden een bedrag van € 143,- niet te boven gaan.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3237.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:999, en Kamerstukken II 1992/1993, 22 545, nr. 8, p. 57.
3.Zie de uitspraken van de CRvB van 16 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1097, en van 30 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3420, en van 6 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2375.
4.Zie de uitspraken van de CRvB van 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:319, en van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318.