ECLI:NL:CRVB:2020:2375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
18/3527 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor verhuiskosten en dubbele huur op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor verhuiskosten, inrichtingskosten en een eerste maand huur in verband met zijn verhuizing van een woning in [plaatsnaam 2] naar [plaatsnaam 1] in de gemeente Hoeksche Waard. De aanvraag werd afgewezen door het dagelijks bestuur van Werk & Inkomen Hoeksche Waard, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die de kosten noodzakelijk maakten. De Raad oordeelde dat de kosten van een verhuizing tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat bijzondere bijstand alleen kan worden verleend als deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

De appellant voerde aan dat zijn verhuizing medisch noodzakelijk was vanwege ernstige geluidsoverlast, maar de Raad oordeelde dat de appellant al sinds september 2015 overlast ervoer en dat de verhuizing dus voorzienbaar was. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van acute omstandigheden die een snelle verhuizing noodzakelijk maakten. Ook de kosten van het verhuisbusje werden afgewezen, omdat appellant deze kosten al had voldaan en geen verplichting tot terugbetaling aan een familielid had aangetoond. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

18 3527 PW, 18/3528 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 6 oktober 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 mei 2018, 17/5635 en 17/5922 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Werk & Inkomen Hoeksche Waard (dagelijks bestuur Hoeksche Waard)
het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht (college Barendrecht)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur Hoekse Waard heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 22 maart 2017 heeft appellant bij de gemeente Barendrecht bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) voor verhuiskosten, inrichtingskosten en een eerste maand huur en borg in verband met zijn verhuizing per 1 april 2017 van een woning in [plaatsnaam 2] naar een woning in [plaatsnaam 1] , gemeente Hoeksche Waard. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een medewerker van de gemeente Barendrecht op
31 maart 2017 telefonisch contact gehad met appellant. Volgens de schriftelijke weergave van dit contact wilde appellant bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en dubbele huur voor zijn nieuwe woning in [plaatsnaam 1] . De medewerker van de gemeente Barendrecht heeft appellant hiervoor doorverwezen naar Werk & Inkomen in de Hoeksche Waard.
1.2.
Op 24 april 2017 heeft appellant bij Werk & Inkomen in de Hoeksche Waard bijzondere bijstand aangevraagd voor overnamekosten en een maand dubbele huur.
1.3.
Bij besluit van 4 mei 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 augustus 2017, heeft het dagelijks bestuur Hoeksche Waard de aanvraag afgewezen. Aan de afwijzing ligt ten grondslag dat niet is gebleken van een noodzaak tot een verhuizing op korte termijn. Er is dan ook niet aangetoond dat er in de situatie van appellant sprake was van “uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten” als bedoeld in artikel 35 van de PW.
1.4.
Op 10 mei 2017 heeft appellant opnieuw bij de gemeente Barendrecht bijzondere bijstand aangevraagd voor verhuiskosten, inrichtingskosten en een eerste maand huur en borg in verband met zijn verhuizing per 1 april 2017. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een medewerker van de gemeente Barendrecht op 10 mei 2017 telefonisch contact gehad met appellant. Volgens de schriftelijke weergave van dit contact wilde appellant bijzondere bijstand voor de kosten van de huur van een verhuisbusje en van een maand dubbele huur.
1.5.
Bij besluit van 19 mei 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 augustus 2017 heeft het college Barendrecht de aanvraag afgewezen. Aan de afwijzing van de bijzondere bijstand voor de kosten van de huur van het verhuisbusje heeft het college Barendrecht ten grondslag gelegd dat in het gevraagde al is voorzien, omdat appellant de kosten al heeft betaald op 15 april 2017. Aan de afwijzing van de bijzondere bijstand voor een maand dubbele huur heeft het college Barendrecht ten grondslag gelegd dat de verhuizing voorzienbaar was, omdat appellant al geruime tijd overlast ervoer. Dit maakt dat de verhuizing geen bijzondere omstandigheid is in de zin van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De kosten van een verhuizing moeten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten moeten in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau worden bestreden, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend als de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit algemene bijstand en aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.2.
Ten aanzien van de overnamekosten en de dubbele huur is tussen partijen uitsluitend in geschil of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.
4.3.
Appellant heeft in dit verband aangevoerd dat er sprake is van een noodgedwongen snelle verhuizing op medische gronden. Appellant heeft ernstige psychische schade als gevolg van ernstige geluidsoverlast. Appellant heeft hierbij verwezen naar de verklaring van [X] van 30 januari 2017. De verhuizing was dus niet voorzienbaar; appellant was juist kort geleden naar zijn woning in [plaatsnaam 2] verhuisd.
4.4.
De door appellant aangevoerde omstandigheden vormen geen aanleiding om bijzondere bijstand te verstrekken voor overnamekosten en de kosten van de dubbele huur. Daarbij is van belang dat appellant al sinds september 2015 geluidsoverlast ervoer en al vrij snel duidelijk was dat de woningbouwvereniging deze geluidsoverlast niet kon en wilde verhelpen. De verhuizing van appellant was vanaf dat moment voorzienbaar en hij heeft dus voor die kosten kunnen reserveren. Appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de situatie opeens zo acuut was geworden dat hij niet langer kon wachten met de verhuizing. De in dit verband overgelegde verklaring van [X] van 30 januari 2017, waarin op basis van een diagnostische screening de conclusie wordt getrokken dat de door appellant ervaren geluidsoverlast van de bovenbuurvrouw bij appellant leidt tot gespannenheid en slaapproblemen, is hiervoor onvoldoende. De Raad neemt hierbij mede in aanmerking dat de gemeente Barendrecht een aanvraag van appellant om een urgentieverklaring op grond van medische noodzaak heeft afgewezen en deze afwijzing na bezwaar bij besluit van 23 februari 2017 heeft gehandhaafd. Van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW is dan ook geen sprake.
4.5.
Niet in geschil is dat appellant de kosten van het verhuisbusje ten tijde van zijn aanvraag heeft voldaan. Appellant heeft een reële schuld in dit verband niet aannemelijk gemaakt. De kosten van het verhuisbusje zijn door een familielid van appellant voorgeschoten. Van een verplichting tot terugbetaling aan dit familielid is niet gebleken. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4669) heeft appellant, gelet op
artikel 35, eerste lid, in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de PW, al hierom geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat hierop een uitzondering moet worden gemaakt.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2020.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) A.A.H. Ibrahim