ECLI:NL:CRVB:2017:999

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
16-4605 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor herstelkosten na politie-inval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had bijzondere bijstand aangevraagd voor herstelkosten van haar voordeur, die beschadigd was geraakt tijdens een politie-inval. De politie had haar ex-partner aangehouden, wat leidde tot de schade aan de voordeur. De appellante had een factuur ontvangen van haar verhuurder voor de herstelwerkzaamheden en had geprobeerd de schade op de politie te verhalen, waarbij haar een gedeeltelijke vergoeding was toegezegd.

Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had de aanvraag voor bijzondere bijstand afgewezen, met als argument dat de kosten voor schade niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend volgens artikel 14 van de Participatiewet. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd, wat de appellante ertoe bracht om in hoger beroep te gaan. In haar hoger beroep voerde de appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de kosten niet noodzakelijk waren en dat er zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de kosten voor de schade aan de voordeur niet onder de noodzakelijke kosten van het bestaan vallen. De Raad benadrukte dat de wetgever met artikel 14 van de Participatiewet bepaalde kosten uitsluit van bijstandsverlening. Ook werd vastgesteld dat er geen acute noodsituatie was die aanleiding gaf tot bijstandsverlening. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellante af.

Uitspraak

16.4605 PW

Datum uitspraak: 28 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 24 mei 2016, 16/821 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P.J.W.M. Govers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017. Namens appellante is
mr. R. el Bellaj, kantoorgenoot van mr. Govers, verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Op 16 februari 2015 is de voordeur van de woning van appellante beschadigd geraakt bij een politie-inval. Tijdens deze inval is de ex-partner van appellante aangehouden. De verhuurder van de woning van appellante heeft de schade aan de voordeur hersteld. Appellante heeft van de verhuurder een factuur van € 1.110,87 ontvangen voor de herstelwerkzaamheden. Nadat appellante heeft getracht haar schade op de politie te verhalen, heeft een medewerker van de politie toegezegd dat aan haar uit coulance een bedrag van
€ 450,- vergoed zal worden.
1.3.
Op 22 september 2015 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor een bedrag van € 660,87, zijnde de resterende kosten van het herstel van de schade aan haar voordeur.
1.4.
Bij besluit van 25 september 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 januari 2016 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat op grond van artikel 14, aanhef en onder c, van de PW kosten met betrekking tot geleden of toegebrachte schade niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend, zodat daarvoor geen bijzondere bijstand kan worden verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat zij geen invloed heeft gehad op de aangebrachte schade, omdat de politie-inval is gedaan om haar
ex-partner aan te houden. Appellante woont niet met haar ex-partner samen en hij was alleen vanwege de ziekte van hun zoon op dat moment in haar woning aanwezig. Appellante heeft betoogd dat artikel 14, aanhef en onder c, van de PW om die reden niet aan toekenning van bijzondere bijstand in de weg staat. Verder heeft appellante aangevoerd dat de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand heeft gevraagd wel noodzakelijk zijn, omdat een voordeur een basiselement van een woning is. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante gewezen op een uitspraak van de Raad van 9 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6701, waarin de Raad heeft geoordeeld dat voor een niet functionerende wasmachine bijzondere bijstand moest worden toegekend. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat sprake is van zeer dringende redenen om bijzondere bijstand te verlenen, omdat zonder een voordeur in haar woning een levensbedreigende situatie had kunnen ontstaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Ingevolge artikel 14, aanhef en onder c, van de PW worden kosten met betrekking tot geleden of toegebrachte schade niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Uit de wetsgeschiedenis valt op te maken dat de wetgever met deze dwingendrechtelijke bepaling voor ogen stond bepaalde kosten, gelet op hun aard, niet onder de werkingssfeer van de destijds geldende Algemene bijstandswet, thans de PW, te brengen. Het uitsluiten van deze kostensoorten geeft mede inhoud aan het onderscheid tussen de collectieve en private verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (Kamerstukken II 1992/1993,
22 545, nr. 8, p. 57).
4.3.
Anders dan appellante heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat artikel 14, aanhef en onder c, van de PW zich verzet tegen de verlening van bijstand voor de kosten van het herstel van de schade aan de voordeur. De kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd, betreffen immers kosten met betrekking tot toegebrachte schade aan haar voordeur. Het beroep van appellante op de in 3 vermelde uitspraak van de Raad slaagt niet. In dat geval ging het om kosten van de aanschaf van een wasmachine. Die kosten behoren, anders dan de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd, tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waarvoor in bijzondere gevallen wel bijstand kan worden verleend.
4.4.
Van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 van de WWB die aanleiding vormen om in afwijking van artikel 14, aanhef en onder c, van de WWB tot bijstandsverlening over te gaan, is geen sprake. Op grond van vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van
30 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR6777, kan van zeer dringende redenen sprake zijn indien er een acute noodsituatie aan de orde is en de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. Bij appellante is een dergelijke acute noodsituatie niet aanwezig, reeds omdat de woningbouwverenging kort na de politie-inval de schade aan de voordeur heeft laten herstellen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor de kosten van het herstel van de schade aan de voordeur terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. ter Brugge, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2017.
(getekend) M. ter Brugge
(getekend) C.A.E. Bon

HD