ECLI:NL:CRVB:2018:3420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
17/2082 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woninginrichting en stoffering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 2013 bijstand ontving, had op 16 februari 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen en stoffering voor zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten van de verhuizing voorzienbaar waren en appellant in staat was om te reserveren voor deze kosten. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat zijn verhuizing niet voorzienbaar was, omdat hij door een conflict met zijn verhuurder op 27 november 2015 was veroordeeld om zijn woning te ontruimen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant vanaf 2013 ingeschreven stond voor een zelfstandige huurwoning en dat de verhuizing dus al eerder voorzienbaar was. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten van woninginrichting en stoffering tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat deze kosten in beginsel uit het inkomen moeten worden bestreden. De Raad heeft geconcludeerd dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand terecht was.

De uitspraak bevestigt dat de appellant voldoende tijd had om te reserveren voor de kosten van de verhuizing en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de afwijzing van de aanvraag konden rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.2082 PW

Datum uitspraak: 30 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
7 februari 2017, 16/6685 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2018. Voor appellant is
mr. El Idrissi verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 2013 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW),
tot 5 februari 2016 van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam en daarna van het college. Op 16 februari 2016 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen en stoffering ten behoeve van zijn huis in [woonplaats] , waar hij sinds 18 januari 2016 woont.
1.2.
Bij besluit van 5 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 juni 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant vanaf 2013 tijdelijk verbleef in een gemeubileerde kamer in Rotterdam in afwachting van een zelfstandige woning, daarna gedurende een korte periode bij een daklozenopvang verbleef en dat niet gebleken is dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Dat een verhuizing kosten met zich meebrengt was voorzienbaar omdat appellant reeds enkele jaren ingeschreven stond als woningzoekende. Appellant had voor de kosten van woninginrichting kunnen reserveren of een lening afsluiten. Andere bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft
aangevoerd dat hij als gevolg van een conflict met de verhuurder van zijn gemeubileerde huurwoning op 27 november 2015 door de kantonrechter is veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen. Deze verhuizing was niet voorzienbaar. Appellant heeft in de volgens hem relevante periode, die loopt van 27 november 2015 tot 16 februari 2016 (aanvraagdatum), dan wel in de periode die loopt vanaf juni 2015, het moment waarop het conflict met de verhuurder ontstond en appellant urgentie heeft aangevraagd bij de toewijzing van een woning, tot 16 februari 2016, onvoldoende tijd gehad om te reserveren voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen en stoffering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is - voor zover hier van belang - bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen, en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandsverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9141) worden de kosten van woninginrichting en stoffering tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.4.
Appellant stond vanaf 2013 ingeschreven voor een zelfstandige huurwoning. De gemeubileerde kamer in 2013 was een tijdelijke oplossing. Gelet hierop was de verhuizing voor appellant vanaf 2013 en niet pas vanaf 27 november 2015 of juni 2015 voorzienbaar. Appellant heeft dus voldoende de tijd gehad om daarvoor te reserveren. Dat de toewijzing van de woning na de ontruiming van de gemeubileerde kamer toch nog onverwacht snel is gegaan, maakt dit niet anders.
4.5.
Het college heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat de met de verhuizing gemoeide kosten van duurzame gebruiksgoederen en stoffering niet uit bijzondere omstandigheden voortvloeien en om die reden niet tot verlening van bijzondere bijstand kunnen leiden.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2018.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J.M.M. van Dalen

MD