Uitspraak
20 1953 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Appellant, die in 2014 naar Soedan verhuisde en in 2018 terugkeerde naar Nederland, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op 24 april 2019. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en appellant niet tot de doelgroepen behoort die in aanmerking komen voor bijzondere bijstand volgens de Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Utrecht (RBBU 2019). De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de onverwachte terugkeer van zijn kinderen en de acute noodzaak van huisvesting bijzondere omstandigheden vormen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was om voor de kosten van woninginrichting te reserveren. De Raad concludeert dat de kosten van woninginrichting voorzienbaar waren en dat appellant in staat had moeten zijn om hiervoor te reserveren, gezien zijn bijstandsverlening vanaf juli 2018. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond voor een veroordeling tot schadevergoeding bestaat. De proceskosten worden niet vergoed.