ECLI:NL:CRVB:2022:1097

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
20/1084 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woninginrichting en beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 4 januari 2018 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW), had op 11 februari 2019 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van woninginrichting. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de kosten voor woninginrichting niet uit het inkomen van de appellant kunnen worden voldaan.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij als voormalig dakloze moet worden aangemerkt en daarom recht heeft op bijzondere bijstand. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet kan worden gelijkgesteld met een voormalig dakloze, omdat hij bij zijn aanvraag had aangegeven dat hij inwonend was bij zijn ex-vriendin en op dat adres ingeschreven stond. Dit betekent dat hij niet in aanmerking komt voor de bijzondere bijstand zoals beschreven in de beleidsvoorschriften van de gemeente Amsterdam.

Daarnaast heeft de appellant aangevoerd dat hij door schulden en de kostendelersnorm financieel niet in staat was om te reserveren voor de kosten van woninginrichting. De Raad heeft deze argumenten verworpen, omdat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden geen bijzondere omstandigheid is in de zin van de PW. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij ook het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

20.1084 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 februari 2020, 19/3020 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 16 mei 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kramer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.H.J. ten Hoope.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 4 januari 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande kostendeler.
1.2.
Appellant heeft op 11 februari 2019 bijzondere bijstand op grond van de PW aangevraagd voor onder meer de kosten van inrichting van zijn nieuwe woning.
1.3.
Bij besluit van 25 februari 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 april 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De kosten voor woninginrichting behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van bestaan en deze kosten moet appellant voldoen uit zijn inkomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is, voor zover van belang, bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
De kosten van woninginrichting zijn incidentele algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten in het individuele geval een objectieve noodzaak bestaat, kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
In paragraaf 9.5.9 van de door het college gehanteerde Beleidsvoorschriften Werk, Participatie en Inkomen van de gemeente Amsterdam (beleidsvoorschriften) - samengevat en voor zover van belang - is bepaald dat voor de kosten voor een verhuizing en woninginrichting alleen in bijzondere situaties bijstand kan worden verstrekt, bijvoorbeeld aan mensen die uit de crisisopvang komen en opnieuw moeten beginnen, zoals bijvoorbeeld voormalig dak- en thuislozen.
4.4.
Niet in geschil is dat de kosten van woninginrichting zich voordeden en dat die kosten in het individuele geval van appellant noodzakelijk waren. Tussen partijen is in geschil of is voldaan aan het vereiste dat de betreffende kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat hij als dakloze moet worden aangemerkt omdat hij op drie verschillende adressen verbleef en dat hij daarom op grond van de beleidsvoorschriften voor bijzondere bijstand in aanmerking moet komen. Deze grond slaagt niet.
4.6.
Appellant kan niet worden gelijkgesteld met een voormalig dakloze als bedoeld in paragraaf 9.5.9 van de beleidsvoorschriften. Appellant heeft immers bij zijn aanvraag om bijstand van 4 januari 2018 gemeld dat hij inwonend is bij zijn ex-vriendin en dat hij ook op het adres van zijn ex-vriendin ingeschreven staat. Het college heeft appellant naar aanleiding van deze aanvraag bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande die de kosten kan delen met een andere persoon. Als zijn woon- en leefsituatie na toekenning van de bijstand was veranderd, had appellant dit moeten melden bij het college. Dit heeft appellant niet gedaan.
4.7.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij als gevolg van schulden en het toepassen van de kostendelersnorm financieel niet in staat is geweest om te reserveren. Deze grond slaagt niet. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen is geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. De kosten die appellant in verband daarmee niet kan voldoen, kunnen niet worden afgewenteld op de PW. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318). De Raad ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel. Ook de omstandigheid dat appellant bijstand naar de kostendelersnorm ontving, maakt niet dat hij geen mogelijkheid meer had om te reserveren. Doordat appellant inwoonde bij zijn ex-vriendin, had hij minder kosten. Ook in die situatie wordt appellant geacht te hebben kunnen reserveren voor de kosten van woninginrichting.
4.8.
Uit 4.5 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat voor een veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente geen grond aanwezig is.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van Y. Al-Qaq als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2022.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) Y. Al-Qaq