In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 15 april 2022, is de rechtbank geconfronteerd met een bezwaar van een belanghebbende tegen de onbetaalde rekeningen motorrijtuigenbelasting. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder op 9 september en 7 oktober 2021 uitspraken gedaan op de bezwaren van de belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet is verschenen op de zitting, ondanks een correcte uitnodiging. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek van de gemachtigde van de belanghebbende, dat was ingediend op 5 april 2022, gepasseerd. De rechtbank oordeelde dat de wrakingsgronden niet voldoende waren om het verzoek te honoreren.
De rechtbank heeft vervolgens de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van de belanghebbende tegen de rekeningen motorrijtuigenbelasting beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de motorrijtuigenbelasting op aangifte moet worden voldaan en dat een verzonden rekening slechts een herinnering is aan de betalingsverplichting. Tegen een niet-betaalde rekening kan geen bezwaar worden gemaakt, omdat deze niet als een voor bezwaar vatbare beschikking wordt beschouwd. De rechtbank heeft ook de stelling van de belanghebbende dat er een schending is van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie beoordeeld, maar oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende feiten heeft gesteld om aan te tonen dat het Unierecht van toepassing is. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.