In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2022, betreft het een beroep van belanghebbende tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning en de aanslag onroerende zaakbelastingen door de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 263.000,- in een beschikking van 16 maart 2020. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 3 november 2020. Hierop heeft belanghebbende op 9 november 2020 beroep ingesteld. De zitting vond plaats op 24 februari 2022, waarbij belanghebbende aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door meerdere ambtenaren.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende primair aanvoert dat de heffingsambtenaar geen uitspraak heeft gedaan op zijn bezwaar tegen de aanslag onroerende zaakbelastingen, en dat de zaak daarom teruggewezen moet worden. Subsidiair stelt belanghebbende dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende ongegrond en verklaart dat er geen recht op schadevergoeding bestaat wegens overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de termijn van twee jaar niet is overschreden. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 269,49.