ECLI:NL:GHSHE:2024:122

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
200.335.457_01 en 200.335.458_01 en 200.335.460_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoeken in belastingzaken met betrekking tot procedurele beslissingen en onpartijdigheid

Op 18 januari 2024 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan over drie wrakingsverzoeken die waren ingediend door een verzoeker in belastingzaken. De verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en verzocht om wraking van de raadsheren T.A. Gladpootjes, L.B.M. Klein Tank en J.M. van der Vegt. De verzoeken waren gebaseerd op de stelling dat de raadsheren partijdig hadden gehandeld door de heffingsambtenaar te bevoordelen en de procespositie van de verzoeker te ondermijnen. De wrakingskamer heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om rechters te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen.

De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de verzoeken ongegrond zijn. Het hof had de heffingsambtenaar om ontbrekende stukken gevraagd, wat niet als partijdig werd beschouwd, aangezien deze stukken al eerder door de heffingsambtenaar waren ingediend. De beslissing om het onderzoek te heropenen werd gezien als een procedurele beslissing die niet tot wraking kan leiden, tenzij er sprake is van vooringenomenheid, wat hier niet het geval was. Ook het feit dat de verzoeker niet was uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de zaken over 2019 en 2020 werd niet als partijdig beoordeeld, omdat er een misverstand was ontstaan over de uitnodiging.

De wrakingskamer heeft uiteindelijk de verzoeken tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaken in de stand worden voortgezet waarin zij zich bevonden ten tijde van het indienen van de verzoeken. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier A.S. van Middelkoop en is gepubliceerd op 22 januari 2024.

Uitspraak

Wrakingskamer
Wrakingsnummers : Wr 421-31-2023, Wr 422-32-2023 en Wr 423-33-2023
Datum beslissing : 18 januari 2024
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingsverzoeken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gegeven op de schriftelijke verzoeken als bedoeld in artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gedaan op 7 december 2023, in de belastingzaken met nummers
[nummer 1] t/m [nummer 3], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend door:
[verzoeker] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: verzoeker,
strekkende tot wraking van mrs. T.A. Gladpootjes (voorzitter), L.B.M. Klein Tank en J.M. van der Vegt, raadsheren in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, hierna: de raadsheren.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 maart 2022, zaaknummers [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 6] . De zaken zijn vervolgens bij de belastingkamer van dit hof ingeschreven onder de hiervoor genoemde zaaknummers.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad op 26 oktober 2023. Aldaar is verschenen, [heffingsambtenaar] , namens de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] (hierna: de heffingsambtenaar). Verzoeker is, met kennisgeving, niet verschenen.Aan het einde van de zitting is het onderzoek gesloten en zijn uitspraken aangekondigd. Nadien heeft het hof geconcludeerd dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft het hof het onderzoek heropend. Partijen zijn hiervan bij brief van 5 december 2023 op de hoogte gesteld.
1.3.
Bij op 7 december 2023 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschriften is door verzoeker de wraking verzocht van de raadsheren. De raadsheren hebben laten weten niet in de wraking te berusten. Zij hebben tevens gezamenlijk één schriftelijke reactie op de drie wrakingsverzoeken gegeven. De raadsheren menen dat de wrakingsverzoeken ongegrond dienen te worden verklaard.
1.4.
Op 8 januari 2024 heeft verzoeker in antwoord op de schriftelijke reactie van de raadsheren “Nadere gronden inzake verzoeken 200.335.457, 458 en 460” ingediend. Volgens verzoeker leidt de samenhang van de zaken ertoe dat indien de wrakingskamer de verzoeken in de zaken over 2019 en 2020 gegrond verklaart, het verzoek in de zaak over 2018 eveneens gegrond dient te worden verklaard.
1.5.
De wrakingskamer heeft de wrakingsverzoeken ter zitting van 10 januari 2024 behandeld. Ter zitting heeft mr. Gladpootjes de reactie van de raadsheren op de wrakingsverzoeken nader toegelicht en antwoord gegeven op vragen van de wrakingskamer. Verzoeker is, met kennisgeving, niet verschenen.
1.6.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en
medegedeeld dat de wrakingskamer uiterlijk op 7 februari 2024 uitspraak zal doen.

2.Beoordeling van de wrakingsverzoeken

2.1.
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoeken in de kern aangevoerd dat de raadsheren zijn procespositie hebben ondermijnd en die van de wederpartij, de heffingsambtenaar, hebben bevoordeeld door (i) de heffingsambtenaar bij brief van 16 oktober 2023 te verzoeken ontbrekende stukken te overleggen en die op 19 oktober 2023 ontvangen stukken – ondanks schending van de 10-dagentermijn [1] en het verzoek van verzoeker om op die stukken geen acht te slaan – tot de gedingstukken te rekenen, (ii) het onderzoek (beperkt) te heropenen en de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen om aanvullende stukken in te dienen aangaande uitsluitend de objectkenmerken en verzoeker hiermee de gelegenheid te ontnemen om op de stukken van 19 oktober 2023 te reageren en (iii) verzoeker niet uit te nodigen voor de mondelinge behandeling van de zaken over 2019 en 2020 (nummers [nummer 2] en [nummer 3] ) en deze zaken vervolgens in afwezigheid van verzoeker te bespreken met de heffingsambtenaar. Dit handelen van de raadsheren is in ogen van verzoeker partijdig en getuigt van vooringenomenheid.
2.3.
Het betoog van verzoeker dat het verzoek van het hof van 16 oktober 2023 om ontbrekende stukken over te leggen en het nadien tot de gedingstukken rekenen van die stukken (ad i) blijk geeft van partijdigheid en vooringenomenheid, treft geen doel. De stukken die bij brief van 16 oktober 2023 door het hof zijn opgevraagd betroffen stukken die door de heffingsambtenaar bij de rechtbank waren ingediend, waarover verzoeker reeds beschikte en waarop verzoeker reeds in een eerdere fase van de procedure heeft kunnen reageren. Deze stukken hadden door de rechtbank doorgestuurd moeten worden aan het hof, hetgeen kennelijk niet is gebeurd. Met het opvragen van die stukken heeft het hof slechts bedoeld het procesdossier in het belang van beide partijen en het hof te completeren. Dit handelen geeft naar het oordeel van de wrakingskamer geen blijk van partijdigheid en vooringenomenheid; het hof bewaakt slechts de goede procesorde. De verwijzing door verzoeker naar het “Overflakkee-arrest” [2] leidt niet tot een ander oordeel.
2.4.
De beslissing van het hof om het onderzoek (beperkt) te heropenen om de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen om nadere stukken in te dienen (ad ii) is een procedurele beslissing. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad [3] is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en kunnen deze beslissingen slechts leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als uit de procedurele beslissing blijkt van vooringenomenheid van de rechters die deze beslissing hebben genomen. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Ten overvloede voegt de wrakingskamer daaraan toe dat het hof met de beslissing om het onderzoek te heropenen een beslissing heeft genomen die past binnen diens bevoegdheid om, al dan niet ambtshalve, feitenonderzoek te doen, te meer nu verzoeker zich in zijn hoger beroepschrift juist op het standpunt had gesteld dat het feitenonderzoek niet compleet was omdat bepaalde informatie niet door de heffingsambtenaar was verstrekt. Dat het hof daarmee de heffingsambtenaar – zoals verzoeker in zijn wrakingsverzoek met betrekking tot zaak [nummer 1] stelt – ‘als een blindengeleidehond door het hoger beroepsproces manoeuvreert’ is de wrakingskamer in het geheel niet gebleken.
2.5.
Dat verzoeker kennelijk abusievelijk niet formeel is uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de zaken over 2019 en 2020 (nummers [nummer 2] en [nummer 3] ) en die zaken in zijn afwezigheid op zitting zijn behandeld (ad iii) biedt evenmin grond voor het oordeel dat sprake is van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. Uit de inhoud van de wrakingsverzoeken ontstaat de indruk dat verzoeker een bijlage bij de uitnodiging niet heeft ontvangen, waardoor een misverstand kan zijn ontstaan over de zaken die ter zitting aan de orde zouden komen. Bovendien heeft mr. Gladpootjes ter zitting van de wrakingskamer toegezegd dat, indien de wrakingsverzoeken worden afgewezen, het onderzoek in de zaken over 2019 en 2020 (eveneens) zal worden heropend en partijen de gelegenheid zal worden geboden om in alle zaken om een nadere zitting te verzoeken. Tijdens en voorafgaand aan die zitting zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om op de reeds ingediende en nog in te dienen nadere stukken te reageren.
2.6.
De slotsom is dat de wrakingsverzoeken worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
- wijst de verzoeken tot wraking af;
- bepaalt dat de hoofdzaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van de verzoeken tot wraking;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, de heffingsambtenaar en de raadsheren.
Deze beslissing is gegeven te ‘s-Hertogenbosch op 18 januari 2024 door J.W. van Rijkom, voorzitter, J.T.F.M. van Krieken en A.C. Bosch, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.

Voetnoten

1.Artikel 8:58 Awb.
2.Hoge Raad 14 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300.
3.Vgl. Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, rov. 3.3 en 3.4.