ECLI:NL:RBZWB:2022:1406

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4144
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2008 tot en met 2013

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende, [Persoon C], en de inspecteur van de Belastingdienst over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2008 tot en met 2013. De inspecteur had belastingaanslagen opgelegd waarbij was afgeweken van de ingediende aangiften, met als argument dat belanghebbende en haar echtgenoot meer vermogen hadden dan aangegeven. De rechtbank heeft de correcties van de inspecteur beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 2008, 2009, 2012 en 2013 moesten worden vernietigd, omdat er geen correcties meer resteerden. Voor de jaren 2010 en 2011 bleven er wel correcties in stand, maar deze waren niet zodanig hoog dat kon worden geoordeeld dat de vereiste aangifte niet was gedaan. De rechtbank heeft ook het verzoek van belanghebbende om de gezamenlijke rendementsgrondslag van haar en haar fiscaal partner toe te rekenen aan haar, afgewezen. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/4144 tot en met 19/4149
uitspraak van 24 maart 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[Persoon C], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
en
Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2008 tot en met 2013 (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de belastingaanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen op 7 augustus 2019 beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende éénmaal een griffierecht geheven van € 47.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft op verzoek van de inspecteur 23 verhuisdozen met ordners naar de rechtbank gebracht. Deze ordners bevatten stukken uit een strafrechtelijk onderzoek. De inspecteur heeft twee andere ordners ingebracht met stukken uit dat onderzoek die, volgens de inspecteur, voor de fiscale procedures van belang zijn.
1.6.
Op 10 februari 2020 heeft een regiezitting plaatsgevonden met als doel, onder andere, het bespreken van een (praktische) werkwijze voor de ingebrachte 23 verhuisdozen met stukken. Een kopie van het proces-verbaal van die regiezitting is op 17 februari 2020 aan partijen toegestuurd. De regiezitting heeft uiteindelijk geleid tot een tussenuitspraak van 20 mei 2020, [1] waarbij is beslist dat de stukken in de 23 verhuisdozen buiten beschouwing worden gelaten nu de inspecteur niet aan zijn substantiëringsplicht als omschreven in artikel 8:32a van de Awb heeft voldaan. De stukkenwisseling die in verband met de regiezitting heeft plaatsgevonden, is vermeld in de tussenuitspraak.
1.7.
Het verdere procesverloop is, voor zover relevant, te kennen uit het volgende:
  • De aanvullende motivering door belanghebbende bij brief van 1 november 2020;
  • De brief van de rechtbank van 20 mei 2021 met een beslissing op het verzoek een getuige te horen;
  • Een nadere reactie op het verweerschrift door belanghebbende bij brief van 26 oktober 2021;
  • Een nadere reactie van belanghebbende van 26 oktober 2021 die ziet op het verweerschrift in de (hiermee samenhangende) zaken van [Persoon A] , welke reactie ook voor de onderhavige zaken is ingebracht;
  • Het overleggen van stukken door de inspecteur op 28 oktober 2021 op verzoek van de rechtbank;
  • Een nadere reactie op het verweerschrift door belanghebbende bij brief van 4 november 2021;
  • De pleitnota van belanghebbende, toegestuurd op 18 november 2021.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, mr. A.M.E. Nuyens, mr. P.J. Draijer en L.A.K. Kroneman (stagiaire), verbonden aan De Bont Advocaten te Breda en namens de inspecteur, [inspecteur] , [inspecteur] en [inspecteur] . Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van die zitting waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen is verstuurd. Ter zitting zijn tegelijk met de zaken van de belanghebbende ook (samenhangende) zaken van vijf andere belastingplichtigen behandeld.
1.9.
Voor elk van de zaken is het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd binnen twaalf weken.
1.10.
Bij brief van 7 februari 2022 is gemeld dat het niet gelukt is om uitspraak te doen binnen de aangekondigde termijn en dat wordt gestreefd om binnen zes weken uitspraak te doen.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Voor een weergave van de algemene feiten die voor alle gelijktijdig ter zitting behandelde zaken van belang zijn, verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak (hierna: de bijlage).
Nadere feiten betrekking hebbende op belanghebbende
2.2.
Belanghebbende – in de bijlage aangeduid met [C] – heeft voor de jaren 2008 tot en met 2013 de volgende aangiften IB/PVV van de volgende bedragen gedaan:
  • jaar 2008: een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.756 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.889;
  • jaar 2009: een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.020 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 141;
  • jaar 2010: een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.303;
  • jaar 2011: voor het jaar 2011 heeft belanghebbende twee keer aangifte IB/PVV gedaan
  • jaar 2012: een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.429;
  • jaar 2013: een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.429.
2.3.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is een proces-verbaal [3] opgesteld met bevindingen ten aanzien van het binnenlands vermogen van belanghebbende en [A] (hierna: proces-verbaal binnenlands vermogen). In dit proces-verbaal is het volgende overzicht opgenomen met de saldi, per 31 december van de jaren 2008 tot en met 2015, van de Nederlandse bankrekeningen die volgens de inspecteur aan belanghebbende en/of [A] toebehoren (hierna: overzicht binnenlands vermogen):
Saldo Bankrekening per 31-12
Bankrekening
nummer
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
[rekeningnummer 1]
€ 17.299
[rekeningnummer 2]
€ 11.604
[rekeningnummer 3]
€ 8.544
[rekeningnummer 4]
€ 11.563
[rekeningnummer 5]
€ 13.753
€ 51
€ 2.005
[rekeningnummer 6]
€ 2.999
€ 1.205
€ 1.038
[rekeningnummer 7]
€ 964
[rekeningnummer 8]
€ 2.950
€ 1.156
€ 988
[rekeningnummer 9]
€ 1.099
[rekeningnummer 10]
€ 1.066
[rekeningnummer 11]
€ 24.010
€ 20.513
€ 18.330
€ 18.551
€ 17.717
[rekeningnummer 11]
€ 1.412
€ 1.733
€ 3.230
€ 4.982
€ 2.797
[rekeningnummer 11]
€ 151
[rekeningnummer 12]
€ 448
[rekeningnummer 13]
€ 16.576
[rekeningnummer 14]
€ 693
[rekeningnummer 15]
€ 793
[rekeningnummer 16]
€ 741
[rekeningnummer 17]
€ 1.522
[rekeningnummer 18]
€ 956
[rekeningnummer 19]
€ 3.878
€ 5.539
€ 1.764
€ 2.227
€ 6.248
€ 4.134
€ 3.802
€ 2.825
[rekeningnummer 20]
€ 11.332
€ 5.762
€ 4.837
€ 8.430
€ 66.162
€ 40.640
€ 7.959
€ 46.387
[rekeningnummer 21]
€ 430
€ 221
€ 231
[rekeningnummer 22]
€ 3.427
€ 2.956
€ 3.001
€ 3.047
€ 2.599
€ 1.736
€ 1.757
[rekeningnummer 23]
€ 6.776
€ 4.452
€ 496
€ 305
€ 1.116
€ 390
[rekeningnummer 24]
€ 109
€ 91
[rekeningnummer 25]
€ 5.383
€ 7.819
€ 1.985
€ 1.192
[rekeningnummer 26]
€ 868
[rekeningnummer 26]
€ 3.736
€ 902
[rekeningnummer 27]
€ 3.097
€ 3.098
€ 3.098
€ 3.099
€ 3.100
€ 3.025
€ 3.026
[rekeningnummer 28]
€ 845
Totaal
€ 37.577
€ 38.290
€ 88.727
€ 49.188
€ 105.216
€ 73.722
€ 43.408
€ 76.650
2.4.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is eveneens een proces-verbaal [4] opgesteld met bevindingen met betrekking tot het buitenlands vermogen van belanghebbende en/of [A] (hierna: proces-verbaal buitenlands vermogen). In dit proces-verbaal is het volgende overzicht opgenomen met het vermoedelijk buitenlands in de jaren 2008 tot en met 2014, waarbij voor zover het bankrekeningen betreft de saldi per 31 december van het betreffende jaar zijn vermeld (hierna: overzicht buitenlands vermogen):
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
6.1.1
[SA 2]
€ 448,25
€ 64.601,58
€ 1.339,12
€ 263.339,88
€ -
6.1.1
[SA 2]
€ 1.233.570,22
€ 1.212.181,53
€ 1.988.379,26
€ 918.136,83
€ -
6.1.2
[SA 2]
€ 448,25
€ 64.601,58
6.1.2 + 7
[SA 2]
€ 1.233.570,22
€ 1.212.181,53
€ 1.252.257,65
6.1.3
[SA 2]
€ 250.000,00
€ 500.000,00
€ -
6.1.4
[Loan 1]
€ 100.000,00
6.2.1
[Ltd]
€ 835,17
€ -
6.2.2 + 7
[Ltd]
€ 835,17
€ 931,43
€ 746,43
6.3.1
[SA 1]
€ 47.200,89
€ 39.116,46
€ 43,33
€ 65.094,64
6.3.2
[Real Estate]
€ 424.600,00
€ 424.600,00
€ 424.600,00
€ 424.600,00
€ 424.600,00
6.3.3
[B Value]
€ 400.000,00
€ 400.000,00
€ -
6.3.4
[Claim]
€ -
6.3.5
Porsche
€ 13.000,00
€ 13.000,00
€ 13.000,00
€ 13.000,00
6.3.6
[Bank 1]
€ -
6.3.7
ING Private
€ 155.432,41
€ 284.402,68
€ 40.549,82
€ 44.964,78
6.3.7
ING Private
€ -
€ -
€ 572.157,22
€ 246.572,18
6.3.8 + 7
Spanish Account
€ 30.000,00
€ 30.000,00
€ 41.671,00
€ 28.086,52
6.3.9 + 7
Spanish Account Private
€ 33.936,00
€ 303.482,11
6.4.1
[Singapore]
€ 1.999.863,06
€ 298.332,99
€ -
6.4.2
[Y-shares] 19-03-2012
€ 1.000.000,00
€ 1.000.000,00
6.4.2
[Y-shares] 22-10-2012
€ 300.000,00
€ 300.000,00
6.4.2
[Y-land] 31-10-2012
€ 496.187,00
€ 496.187,00
6.4.3
[Debt]
€ -900.000,00
€ -900.000,00
6.4.4
[Loan 2]
€ 1.700.000,00
€ -
6.4.5
[Bank 2]
€ 850.000,00
7
Kluis
€ 290.000,00
8
Thailand
€ 1.148.014,40
€ 4.000.000,00
2.5.
In het rapport fiscaal onderzoek ten aanzien van belanghebbende (de bijlage, onderdeel 1.45; hierna: het onderzoeksrapport) heeft de inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende meer inkomen uit sparen en beleggen heeft genoten dan zij heeft aangegeven in haar aangiften IB/PVV.
2.6.
Omdat aan belanghebbende al eerder aanslagen IB/PVV waren opgelegd, conform de door haar ingediende aangiften, heeft de inspecteur de correcties uit het onderzoeksrapport verwerkt in aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen. De volgende aanslagen zijn aan belanghebbende opgelegd:
  • over het jaar 2008 een navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.756 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 32.242, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 2.493 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H.87, BRE 19/4144);
  • over het jaar 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.020 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 23.882, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 1.908 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H.97, BRE 19/4145);
  • over het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.303 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 48.968, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 3.388 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H.07, BRE 19/4146);
  • over het jaar 2011 een navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 95.033 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 78.665, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 4.809 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H.17.01);
  • over het jaar 2012 een navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.429 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 99.301, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 4.986 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H.27.01);
  • over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.429 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 97.311, alsmede de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 3.845 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H.37.01).
2.7.
De door de inspecteur doorgevoerde correcties met betrekking tot het inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende in de jaren 2008 tot en met 2013 zijn weergegeven in de navolgende overzichten (opgemaakt door de rechtbank [5] ):
2008
Box 3
Box 3
Rendementsgrondslag aangifte
€ 170.268
Corr. vermogensbestanddelen buitenland
€ 617.009
Corr. vermogensbestanddelen Nederland
€ 18.788
Rendementsgrondslag sparen en beleggen
€ 806.065
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 32.242
2009
Box 3
Box 3
Corr. vermogensbestanddelen buitenland
€ 638.392
Heffingsvrij vermogen
€ 41.322
Rendementsgrondslag sparen en beleggen
€ 597.070
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 23.882
2010
Box 3
Box 3
Corr. vermogensbestanddelen buitenland
€ 1.221.175
Corr. vermogensbestanddelen Nederland
€ 44.363
Heffingsvrij vermogen
€ 41.322
Grondslag sparen en beleggen
€ 1.224.216
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 48.968
2011
Box 3
Box 3
In aangifte aangegeven schulden (na drempel) [6]
€ 54.514
Corr. vermogensbestanddelen buitenland
€ 2.017.346
Corr. vermogensbestanddelen Nederland
€ 24.594
Heffingsvrij vermogen
€ 20.785
Grondslag sparen en beleggen
€ 1.966.641
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 78.665
2012
Box 3
Box 3
Corr. vermogensbestanddelen buitenland
€ 2.386.061
Corr. vermogensbestanddelen Nederland
€ 117.608
Heffingsvrij vermogen
€ 21.139
Grondslag sparen en beleggen
€ 2.482.530
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 99.301
2013
Box 3
Box 3
Rendementsgrondslag aangifte
€ 78.090
Corr. vermogensbestanddelen buitenland
€ 2.352.075
Corr. vermogensbestanddelen Nederland
€ 23.771
Heffingsvrij vermogen
€ 21.139
Grondslag sparen en beleggen
€ 2.432.797
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 97.311

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is de juistheid van de diverse belastingaanslagen en beschikkingen in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de door de inspecteur in de belastingaanslagen doorgevoerde correcties terecht en niet te hoog zijn.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de belastingaanslagen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

Juridisch kader beoordeling vereiste aangiften
4.1.
De inspecteur betoogt dat voor elk van de jaren geldt dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard [7] in verband met de omstandigheid dat belanghebbende niet de vereisten aangiften heeft gedaan. Met verwijzing naar de doorgevoerde correcties stelt de inspecteur zich op het standpunt dat belanghebbende meer inkomen heeft genoten dan zij heeft aangegeven in haar aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2013.
4.2.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet is dan wel zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. [8]
4.3.
De rechtbank zal daarom hierna eerst de inhoudelijke geschilpunten beoordelen aan de hand van de normale regels van de stelplicht en bewijslast.
Correcties op het inkomen uit sparen en beleggen
4.4.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de correcties op het inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende het volgende voorop. Niet langer in geschil is dat indien – zoals is geoordeeld [9] – [A] in de periode dat hij in Luxemburg stond ingeschreven, terecht als binnenlands belastingplichtige in de heffing is betrokken, belanghebbende en [A] als fiscaal partners moeten worden aangemerkt.
4.5.
Met betrekking tot de bij belanghebbende doorgevoerde correcties op het inkomen uit sparen en beleggen in het algemeen, overweegt de rechtbank als volgt. De inspecteur heeft de door hem berekende correcties met betrekking tot de in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen van belanghebbende en [A] , voor de jaren 2008 tot en met 2010, voor de helft bij belanghebbende in aanmerking genomen en voor de andere helft bij [A] . Voor de jaren 2011 tot en met 2014 is de gehele correctie bij [A] in aanmerking genomen en daarnaast is een bedrag ter grootte van de helft van de correctie bij belanghebbende in aanmerking genomen. Ter zitting heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat als uitgangspunt de grondslag sparen en beleggen bij belanghebbende en [A] ieder voor de helft in aanmerking moet worden genomen.
Partijen zijn het er verder over eens dat de inspecteur bij de berekening van de doorgevoerde correcties op het inkomen uit sparen en beleggen voor een groot gedeelte van de posten ten onrechte het vermogen per einde van het kalenderjaar als uitgangspunt heeft genomen. Voor de jaren tot en met 2010 geldt dat het voordeel uit sparen en beleggen wordt berekend over het gemiddelde van de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar en de rendementsgrondslag aan het eind van het kalenderjaar, verminderd met het heffingsvrije vermogen. [10] Voor de jaren 2011 tot en met 2014 geldt dat de grondslag sparen en beleggen de rendementsgrondslag is aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingsvrije vermogen. [11] Nu partijen het erover eens zijn dat bij de correcties niet de juiste peildata als uitgangspunt zijn genomen, zal de rechtbank de rendementsgrondslag aanpassen aan de hand van de juiste peildata. Ten slotte merkt de rechtbank op dat bij de berekening van het inkomen uit sparen en beleggen ook rekening gehouden moet worden met het heffingsvrije vermogen voor zover dat nog niet is gebeurd.
4.6.
De correcties die voor de jaren 2008 tot en met 2013 zijn doorgevoerd op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen zijn gebaseerd op het overzicht binnenlands vermogen (zie 2.3) en het overzicht buitenlands vermogen (zie 2.4). Voor zover in die overzichten saldi van bankrekeningen zijn betrokken, zijn de saldi per einde van het desbetreffende kalenderjaar opgenomen.
Voor de hoogte van de doorgevoerde correcties in verband met het in Nederland aangehouden vermogen heeft de inspecteur de totalen per jaar zoals die blijken uit het overzicht binnenlands vermogen als uitgangspunt genomen. Voor de jaren 2012 tot en 2013 heeft de inspecteur daarnaast de waarde van een woning aan de [adres 3] te [plaats] (hierna: [de woning] ) tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen gerekend.
De hoogte van de doorgevoerde correcties in verband met het in het buitenland aangehouden vermogen is door de inspecteur berekend aan de hand van het overzicht buitenlands vermogen. Daarbij zijn niet alle posten als genoemd in het overzicht, tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen gerekend. [12]
In het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen in de jaren 2008 tot en met 2013
4.7.
In de correcties met betrekking tot het buitenlandse vermogen zijn een enige bankrekeningen betrokken die op naam staan van de vennootschap [SA 1] . Ter zitting heeft de inspecteur zich op het nadere standpunt gesteld dat de saldi van deze bankrekeningen niet tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen kunnen worden gerekend. Het gaat daarbij om de rekeningen opgenomen in het overzicht buitenlands vermogen met de naam: ‘ [SA 1] ’, ‘Spanish Account’ en ‘Spanish Account Private’. De correcties met betrekking tot deze bankrekeningen komen dan ook te vervallen.
4.8.
Ten aanzien van de overige bankrekeningen in het overzicht buitenlands vermogen welke op naam staan van aan [A] gelieerde vennootschappen overweegt de rechtbank als volgt. In beginsel behoort het vermogen dat staat op een bankrekening op naam van een vennootschap tot het vermogen van die vennootschap en niet tot het privévermogen van de aan die vennootschap gelieerde natuurlijk persoon. Uit het proces-verbaal buitenlands vermogen blijkt niet dat dit in dit geval anders is. De opsteller van het proces-verbaal is nagegaan welk vermogen belanghebbende en/of [A] in het buitenland hebben, maar kennelijk zonder daarbij onderscheid te maken tussen direct aangehouden vermogen en vermogen dat is ondergebracht in vennootschappen. Ook in het verweerschrift is daaraan verder geen aandacht geschonken. De inspecteur heeft ter zitting aangevoerd dat de betrokken vennootschappen toestaan dat [A] de bankrekeningen van de vennootschappen gebruikt alsof het zijn eigen bankrekeningen zijn. De bedragen die op de rekeningen van de vennootschappen zijn gestort behoren daarom volgens de inspecteur niet tot het vermogen van de vennootschappen, maar tot het privévermogen van [A] . Desgevraagd ter zitting kon de inspecteur echter niet duidelijk maken hoe de stortingen administratief bij de vennootschappen zijn verwerkt. De stelling dat [A] de bankrekeningen van de vennootschappen gebruikt alsof het zijn eigen bankrekeningen zijn, is bovendien verder niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met deze enkele stelling ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat het vermogen op de bankrekeningen die op naam van de vennootschappen staan, bij belanghebbende in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Voor zover in de correcties bankrekeningen van vennootschappen zijn betrokken, dienen die correcties te vervallen.
4.9.
In de correcties zijn ook bedragen begrepen met de omschrijving ‘ [Y-shares] ’ en ‘ [Y-land] ’. Volgens belanghebbende zien de bedragen met de omschrijving [Y-shares] op aandelen van [A] in een Thaise onderneming. Doordat dit aandelenbelang groter is dan 5% dienen de aandelen volgens belanghebbende niet tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen te worden gerekend. De post [Y-land] ziet volgens belanghebbende op door [A] aangehouden onroerend goed in Thailand.
De inspecteur heeft ter zitting over deze posten het volgende aangevoerd. Volgens de inspecteur zijn door [A] bedragen overgeboekt naar Thailand. Wat er precies met dat geld is gebeurd weet de inspecteur niet, omdat Thailand in het kader van het strafrechtelijk onderzoek een fiscaal voorbehoud heeft gemaakt. De inspecteur stelt op grond daarvan dat het aan belanghebbende is om aannemelijk te maken dat de post [Y-land] ziet op onroerend goed dat door [A] in Thailand werd aangehouden. Ten aanzien van de post [Y-shares] heeft de inspecteur ter zitting het standpunt ingenomen dat de Thaise vennootschap een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 4.14 van de Wet IB 2001 is en dat op grond daarvan een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang van 4% had moeten zijn aangeven.
De rechtbank overweegt dat deze stelling van de inspecteur geen steun vindt in het door hemzelf ingebrachte proces-verbaal buitenlands vermogen. Daarin is namelijk opgenomen [13] dat uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat [A] samen met [B] aandelen heeft gekocht in een vennootschap in Thailand, genaamd [Y] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met zijn enkele blote stelling ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een beleggingsinstelling als in artikel 4.14 van de Wet IB 2001 bedoeld. Nu verder niet in geschil is dat het gaat om een aandelenbelang van meer dan 5% dient dit aandelenbelang niet tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen te worden gerekend. [14]
Ten aanzien van de correctiepost [Y-land] overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal buitenlands vermogen het uitgangspunt blijkt dat [A] in Thailand land in bezit had. Gelet daarop gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de inspecteur dat belanghebbende aannemelijk dient te maken dat [A] onroerend goed in Thailand bezit. De rechtbank concludeert dat de post [Y-land] materieel [15] dient te vervallen omdat op grond van het Verdrag de belastingheffing over deze inkomsten aan Thailand is toegewezen. [16]
4.10.
In de door de inspecteur doorgevoerde correcties voor de jaren 2012 en 2013 is een schuld begrepen met de naam ‘ [Debt] ’. De rechtbank laat deze correctiepost in stand omdat enerzijds deze niet door belanghebbende is bestreden en anderzijds de inspecteur niet heeft gesteld dat deze moet vervallen als een positieve correctie vervalt.
In Nederland aangehouden vermogensbestanddelen in de jaren 2008 en 2010 t/m 2013
4.11.
Belanghebbende heeft de correcties die de inspecteur voor de jaren 2008 en 2010 tot en met 2013 heeft doorgevoerd met betrekking tot de door belanghebbende en [A] in Nederland aangehouden vermogensbestanddelen gemotiveerd betwist. Ten aanzien van de stellingen die belanghebbende heeft aangevoerd overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende ten aanzien van de gehele correctie voor het jaar 2008 terecht aangevoerd dat deze correctie dient te vervallen. Zoals door belanghebbende is gesteld en ook uit de overgelegde aangifte IB/PVV 2008 van belanghebbende blijkt, bestaat deze correctie uit het saldo van een bankrekening, welk saldo reeds in de aanslag IB/PVV 2008 van belanghebbende tot de grondslag sparen en beleggen is gerekend.
Volgens belanghebbende heeft de inspecteur bij de correctie in verband met de in Nederland aangehouden vermogensbestanddelen in het jaar 2012 de saldi ultimo 2012 van een aantal bankrekeningen meegerekend die door belanghebbende in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 zijn aangegeven. De rechtbank overweegt dat het voorgaande inderdaad uit de door belanghebbende overgelegde aangifte IB/PVV 2013 van belanghebbende blijkt. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.5 met betrekking tot het door de inspecteur hanteren van de onjuiste peildata, dienen de saldi ultimo 2012 van voornoemde bankrekeningen als uitgangspunt niet te worden opgenomen in de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012, maar in de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2013. Nu echter is komen vast te staan dat belanghebbende een gedeelte van deze saldi reeds in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 heeft aangegeven, blijven de correcties in het jaar 2013 in verband met deze saldi naar het oordeel van de rechtbank niet in stand. De inspecteur heeft deze correcties niet aannemelijk gemaakt.
Verder heeft belanghebbende ten aanzien van een aantal van de bankrekeningnummers die zijn opgenomen in het overzicht binnenlands vermogen, aangevoerd dat die niet op naam staan van belanghebbende en/of [A] en dat deze niet bij belanghebbende bekend zijn. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur tegenover deze betwisting niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze bankrekeningen op naam staan van belanghebbende en/of [A] . Deze correcties dienen te vervallen.
Ten slotte heeft belanghebbende de door de inspecteur in aanmerking genomen waarde van [de woning] betwist. Deze woning is op 15 november 2011 gekocht door belanghebbende. De inspecteur heeft de woning voor een bedrag van € 130.000 tot de grondslag sparen en beleggen voor de jaren 2012 en 2013 gerekend. Dit bedrag is voor de helft bij belanghebbende in aanmerking genomen en voor de andere helft bij [A] . De inspecteur heeft zich ter zitting aangesloten bij de standpunten die belanghebbende ten aanzien van [de woning] heeft ingenomen. De rechtbank bepaalt daarom dat de waarde van deze onroerende zaak voor de grondslag sparen en beleggen, conform het standpunt van belanghebbende, in de jaren 2012 en 2013 moet worden vastgesteld op een bedrag van € 80.600.
Conclusie aan de hand van de normale bewijslastverdeling
4.12.
Ter zitting hebben belanghebbende en [A] verzocht om de grondslag sparen en beleggen in het geheel aan belanghebbende toe te rekenen. De rechtbank overweegt dat wijziging van de onderlinge verdeling van de grondslag sparen en beleggen mogelijk is, omdat de bestreden belastingaanslagen van belanghebbende en [A] nog niet onherroepelijk vaststaan. [17] Het verzoek om de grondslag sparen en beleggen in het geheel aan belanghebbende toe te rekenen, is echter niet van invloed voor de bepaling of de vereiste aangifte is gedaan.
2008 en 2009
4.13.
Voor de jaren 2008 en 2009 leidt hetgeen de rechtbank hiervoor aan de hand van de normale bewijslastverdeling heeft overwogen, tot de conclusie dat geen van de door de inspecteur doorgevoerde correcties in stand blijft. Bovendien resteren er bij [A] voor deze jaren geen correcties (zie overweging 4.34 van de uitspraak in de samenhangende zaken van [A] ) waardoor er geen toedeling van de grondslag sparen en beleggen aan belanghebbende hoeft plaats te vinden. De aan belanghebbende voor die jaren opgelegde navorderingsaanslagen dienen daarom te worden vernietigd.
2010
4.14.
Voor het jaar 2010 blijft een gedeelte van de correcties in stand. In het volgende overzicht zijn de resterende correcties weergegeven uitgaande van de juiste peildata en met inachtneming van hetgeen ten aanzien van de correcties aan de hand van de normale bewijslastverdeling is overwogen.
2010
Correcties
Resterend
Toelichting
Buitenland
[SA 2]
€ 1.339,12
€ 0,00
Correctie vervalt: op naam van vennootschap
[SA 2]
€ 1.988.379,26
€ 0,00
Correctie vervalt: op naam van vennootschap
[SA 2]
€ 250.000,00
€ 0,00
Correctie vervalt: op naam van vennootschap
[SA 1]
€ 47.200,89
€ 0,00
Correctie vervalt, stelling inspecteur ter zitting
ING Private
€ 155.432,41
€ 77.716,21
Aanpassing in verband met de peildata
subtotaal (afgerond)
€ 2.442.352
€ 77.716
Aandeel belanghebbende (50%)
€ 1.221.175
€ 38.858
Correctie in de navorderingsaanslag
€ 1.211.175
€ 38.858
Binnenland
[rekeningnummer 1]
€ 17.299,00
€ 8.649,50
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 2]
€ 11.604,00
€ 5.802,00
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 3]
€ 8.544,00
€ 0,00
Rekening niet bekend/niet op naam van belanghebbende
[rekeningnummer 4]
€ 11.563,00
€ 5.781,50
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 5]
€ 13.753,00
€ 6.876,50
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 19]
€ 1.764,00
€ 3.651,50
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 20]
€ 4.837,00
€ 5.299,50
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 22]
€ 3.001,00
€ 2.978,50
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 23]
€ 4.452,00
€ 0,00
Rekening niet bekend/niet op naam van belanghebbende
[rekeningnummer 24]
€ 91,00
€ 100,00
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 25]
€ 7.819,00
€ 0,00
Rekening niet bekend/niet op naam van belanghebbende
[rekeningnummer 26]
€ 902,00
€ 2.319,00
Aanpassing in verband met peildata
[rekeningnummer 27]
€ 3.098,00
€ 3.097,50
Aanpassing in verband met peildata
Subtotaal
€ 88.727,00
€ 44.555,50
Aandeel belanghebbende (50%)
€ 44.363
€ 22.277
Correctie in de navorderingsaanslag
€ 44.363
€ 22.277
Totaal gerekend tot rendementsgrondslag
€ 1.265.538
€ 61.135
Heffingsvrij vermogen
€ 41.322
€ 20.661
Grondslag sparen en beleggen
€ 1.224.216
€ 40.474
Totaal correctie box 3 (afgerond)
€ 48.968
€ 1.618
4.15.
Gelet op de hoogte van deze correctie en het toepasselijke tarief van 30% kan niet worden geoordeeld dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet is geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. De rechtbank concludeert daarom dat de bewijslast niet kan worden omgekeerd en verzwaard.
4.16.
Het verzoek om de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van belanghebbende en [A] geheel aan belanghebbende toe te rekenen, betekent voor het jaar 2010 dat er bij belanghebbende een bedrag van € 61.135 bijkomt bij de rendementsgrondslag sparen en beleggen vanwege de bij [A] resterende correctie (zie overweging 4.35 uitspraak van [A] ).
4.17.
Dit betekent dat voor de navorderingsaanslag voor het jaar 2010 uitgegaan moet worden van een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.237:
Box 3
Resterende correctie box 3
€ 122.270 (2 x € 61.135)
Heffingsvrij vermogen
€ 41.322 (2 x € 20.661)
Grondslag sparen en beleggen
€ 80.948
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 3.237
2011
Correcties
Resterend
Toelichting
Buitenland
[SA 2]
€ 263.339,68
€ 0,00
Rekening op naam van vennootschap
[SA 2]
€ 918.136,63
€ 0,00
Rekening op naam van vennootschap
[SA 2]
€ 500.000,00
€ 0,00
Rekening op naam van vennootschap
[Ltd]
€ 835,17
€ 0,00
Rekening op naam van vennootschap
[SA 1]
€ 39.116,46
€ 0,00
ING Private
€ 284.402,68
€ 155.432,41
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
Spanish Account
€ 30.000,00
€ 0,00
[Singapore]
€ 1.999.863,06
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
Subtotaal (afgerond)
€ 4.035.691
€ 155.432
Aandeel belanghebbende (50%)
€ 2.017.846
€ 77.716
Correctie in navorderingsaanslag
€ 2.017.346
€ 77.716
Binnenland
[rekeningnummer 5]
€ 51,00
€ 13.753,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 6]
€ 2.999,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 7]
€ 964,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 8]
€ 2.950,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 11]
€ 24.010,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 11]
€ 1.412,00
€ 0,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 19]
€ 2.227,00
€ 1.764,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 20]
€ 8.430,00
€ 4.837,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 22]
€ 3.047,00
€ 3.001,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
[rekeningnummer 27]
€ 3.098,00
€ 3.089,00
Aangepast in verband met verkeerde peildatum
Subtotaal (afgerond)
€ 49.188
€ 26.444
Aandeel belanghebbende (50%)
€ 24.594
€ 13.222
Correctie in navorderingsaanslag
€ 24.594
€ 13.222
Totaal gerekend tot rendementsgrondslag
€ 2.041.940
€ 90.938
Heffingsvrij vermogen
€ 20.785
€ 20.785
Grondslag sparen en beleggen
€ 2.021.155
€ 70.153
Totaal correctie box 3 (afgerond)
€ 80.846
€ 2.806
2011
4.18.
Voor het jaar 2011 resteert na het oordeel aan de hand van de normale bewijslastverdeling een correctie op het inkomen uit sparen en beleggen van (afgerond naar beneden) € 2.806.
De rechtbank merkt daarbij op dat de totaaltelling van de bestanddelen die, zoals de rechtbank uit de stukken heeft afgeleid, als correctie in verband met buitenlandse vermogensbestanddelen in aanmerking zijn genomen € 500 hoger uitkomt dan de in aanmerking genomen correctie door de inspecteur (respectievelijk € 2.017.846 en € 2.017.346). De rechtbank heeft niet kunnen herleiden wat de oorzaak van het verschil is. De resterende correcties zijn als volgt opgebouwd:
4.19.
Gelet op de hoogte van deze correctie en het toepasselijke tarief van 30% kan niet worden geoordeeld dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet is geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. De rechtbank concludeert daarom dat de bewijslast niet kan worden omgekeerd en verzwaard.
4.20.
Het verzoek om de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van belanghebbende en [A] geheel aan belanghebbende toe te rekenen, betekent voor het jaar 2011 dat een bedrag van € 90.938 extra tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen moet worden gerekend (zie overweging 4.41. van de uitspraken in de samenhangende zaken van [A] ).
4.21.
Dit betekent dat voor de navorderingsaanslag voor het jaar 2011 uitgegaan moet worden van een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.431:
Box 3
In aangifte aangegeven schulden (na drempel)
€ 54.514
Resterende correctie box 3
€ 181.876 (2 x € 90.938)
Heffingsvrij vermogen
€ 41.570 (2 x € 20.785)
Grondslag sparen en beleggen
€ 85.791
Vastgesteld box 3 inkomen
€ 3.431
2012 en 2013
4.22.
Voor de jaren 2012 en 2013 leidt hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, tot de conclusie dat geen van de door de inspecteur doorgevoerde correcties in stand blijft. Bovendien resteren er bij [A] voor de jaren 2012 en 2013 geen correcties met betrekking tot het inkomen uit sparen en beleggen (zie overwegingen 4.44 tot en met 4.46 onderscheidenlijk 4.47 tot en met 4.49 van de uitspraken in de samenhangende zaken van [A] ) waardoor er geen toedeling van de grondslag sparen en beleggen aan belanghebbende hoeft plaats te vinden. De aan belanghebbende voor die jaren opgelegde navorderingsaanslagen dienen daarom te worden vernietigd.
Diverse verzoeken en bewijsaanbiedingen belanghebbende
4.23.
De gemachtigde heeft de rechtbank op grond van artikel 8:45 van de Awb verzocht om de inspecteur op te dragen om branchegegevens aan het dossier toe te voegen met betrekking tot behaalde winstmarges van coffeeshops in het algemeen. Verder is verzocht [B] als getuige op te roepen. Verder is een bewijsaanbod gedaan tot het inbrengen van de volledige jaarrekeningen en de volledige inkoopadministratie van de BV’s.
Voor zover deze verzoeken en bewijsaanbiedingen ook voor de zaken van belanghebbende zijn gedaan, wijst de rechtbank de verzoeken en bewijsaanbiedingen af. De rechtbank verwijst daarvoor naar de overwegingen in de uitspraak in de zaken van [A] .
Conclusie
4.24.
De navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2008, 2009, 2012 en 2013 alsmede de daarbij genomen rentebeschikkingen moeten worden vernietigd (zie 4.13 en 4.22).
4.25.
De navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 moeten als volgt worden verminderd:
  • de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 naar een belastbaar inkomen uit werk een woning van € 58.303 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.237 (zie 4.17);
  • de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 95.033 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.431(zie 4.21).
De rentebeschikkingen moeten dienovereenkomstig worden verminderd.

5.Verzoek om immateriëleschadevergoeding (ISV)

5.1.
Belanghebbende heeft verzocht om ISV wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor de beoordeling daarvan is de jurisprudentie van de Hoge Raad van belang. [18] De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken zodat slechts één vergoeding voor de zaken tezamen kan worden toegekend. Gevraagd ter zitting in hoeverre sprake is van ‘samenhang’ voor de ISV, is namens belanghebbende verklaard dat belanghebbende en [A] samen als één belanghebbende kunnen worden beschouwd.
5.2.
Tussen partijen staat vast dat het oudste bezwaarschrift door de inspecteur is ontvangen op 3 november 2017. Nu de uitspraak van de rechtbank worden gedaan op 24 maart 2022 is sindsdien afgerond 53 maanden verstreken.
5.3.
De redelijke termijn die als uitgangspunt staat voor de behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Partijen zijn het erover eens dat er geen bijzondere omstandigheden in de bezwaarfase zijn die maken dat de redelijke termijn dient te worden verlengd. Wat betreft de beroepsfase heeft belanghebbende erkend dat de beroepsprocedure is aangehouden op haar verzoek. Verder is namens belanghebbende desgevraagd verklaard dat de rechtbank de redelijke termijn mag verlengen met de periode die de rechtbank redelijk acht. Uit het procesdossier blijkt dat belanghebbende in diverse fases van de beroepsprocedure heeft verzocht om aanhouding en/of een langere dan gebruikelijke termijn voor het verrichten van een proceshandeling en/of om (nader) uitstel. De rechtbank heeft die verzoeken veelal gehonoreerd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een verlenging van de redelijke termijn met 9 maanden gepast, waardoor de redelijke termijn in dit geval uitkomt op 33 maanden.
5.4.
Aangezien de redelijke termijn met 20 maanden is overschreden heeft belanghebbende recht op € 2.000 aan ISV. Vanwege de ‘samenhang’ tussen belanghebbende en [A] voor de ISV wordt de helft van de ISV, € 1.000 in deze uitspraak toegekend en de andere helft in de uitspraak van [A] . Voor de verdeling van de ISV tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de Minister voor Justitie en Veiligheid (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraken op bezwaar op 3 juli 2019. De bezwaarfase heeft daarmee 20 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met 14 maanden is overschreden. Op grond van het voorgaande komt (afgerond) € 700 (14/20e deel) van de totale ISV voor rekening van de inspecteur. Het restant van (afgerond) € 300 komt voor rekening van de Minister. De rechtbank merkt de Minister in zoverre aan als partij in het geding.

6.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 6.499,50 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het bijwonen van de regiezitting met een waarde per punt van € 759, een wegingsfactor 2 en factor 1,5 wegens samenhang). Daarbij is tevens samenhang aangenomen met de zaken van [A] . Om die reden wordt de helft van de proceskostenvergoeding in deze uitspraak toegekend, dus € 3.249,75, en de andere helft in de uitspraak van [A] .

7.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de over de jaren 2008, 2009, 2012 en 2013 opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en de daarbij horende rentebeschikkingen;
  • vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk een woning van € 58.303 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.237;
  • vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 95.033 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.431;
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 700;
  • veroordeelt de Minister tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 300;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.249,75;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, voorzitter, mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. drs. M.H. van Schaik, rechters, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 24 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Bijlage algemene feitenweergave
Structuur “ [Organisatie] ” en eigendom
1.1.
Tot de organisatie “ [Organisatie] ” behoren een viertal coffeeshops. De coffeeshops worden geëxploiteerd door onderscheidelijk [Coffeeshop 1] en [Coffeeshop 2] , gevestigd te [vestigingsplaats] en [Coffeeshop 3] en [Coffeeshop 4] , gevestigd te [plaats] (hierna: de coffeeshops).
1.2.
[I BV] en [II BV] zijn oorspronkelijk opgericht als besloten vennootschap (BV). Op 25 augustus 2006 is de rechtsvorm gewijzigd naar een naamloze vennootschap (NV). Op 23 november 2012 zijn de vennootschappen weer omgezet in besloten vennootschappen. De vennootschappen worden hierna – uit oogpunt van leesbaarheid – alleen aangeduid met de BV-aanduiding. [I BV] houdt 100% van de aandelen in [Coffeeshop 1] . [II BV] houdt 100% van de aandelen in [Coffeeshop 2] , [Coffeeshop 3] en [Coffeeshop 4] .
1.3.
Het bestuur over de coffeeshops wordt gevoerd door [Beheer] . De aandelen in [Beheer] worden voor 50% gehouden door [I BV] en voor 50% door [II BV] .
1.4.
De aandelen in [I BV] en [II BV] worden in elk geval tot medio 2011 gehouden door [SA 4] , gevestigd te Luxemburg.
1.5.
[Persoon B] (hierna: [B] ) is tot in elk geval medio 2011 de uiteindelijk enig aandeelhouder van [SA 4] en daarmee indirect eigenaar van de coffeeshops. De aandelen in [SA 4] werden door [B] middelijk gehouden door wisselende buitenlandse rechtspersonen, waaronder [SA 5] en [SA 6] , gevestigd te Luxemburg en [H. Ltd] . en [D. Ltd] , gevestigd in Cyprus. [B] is in 2009 vanuit België naar Thailand geëmigreerd en in de onderhavige jaren woonachtig in Thailand.
[Persoon A]
1.6.
[Persoon A]
(hierna: [A] ) is de broer van [B] . [A] is getrouwd met [Persoon C] (hierna: [C] ).
1.7.
[A] is nooit direct of indirect aandeelhouder geweest van de coffeeshops.
1.8.
[A] is tot 30 september 2013 enig aandeelhouder van [Beheer BV] . [Beheer BV] houdt alle aandelen in [BV 1] welke vennoootschap de administratie van de coffeeshops voert. [Beheer BV] heeft op 30 september 2013 de aandelen in [BV 1] verkocht aan [Persoon 7] .
1.9.
Verder is [A] (via [Beheer BV] ) aandeelhouder in [Investments BV] en in [Vastgoed BV] . [Investments BV] en [Vastgoed BV] houden onroerend goed in onder andere [plaats] en [vestigingsplaats] . [BV 1] verricht ook voor deze vennootschappen werkzaamheden.
1.10.
[A] is enig aandeelhouder van [SA 2] , opgericht op 2 januari 2008 en gevestigd te Panama. [SA 2] is enig aandeelhouder van [Ltd] , opgericht 13 oktober 2009 en gevestigd te Cyprus. Vanaf 26 december 2010 is [Ltd] aandeelhouder van de op 23 november 2010 opgerichte vennootschap [SA 1] die is gevestigd te Luxemburg.
Enige andere betrokkenen
1.11.
Tot 22 januari 2009 was [Persoon 8] directeur van de coffeeshops. In de periode 22 januari 2009 tot en met 7 september 2010 was [Persoon 3] (hierna: [Persoon 3] ) de directeur van de coffeeshops. Vanaf 7 september 2010 is [Persoon 9] de directeur (hierna: [Persoon 9] ).
1.12.
[Persoon 6] is inkoper voor de coffeeshops (hierna: [Persoon 6] ).
1.13.
Tot medio 2011 was [Persoon 1] (hierna: [Persoon 1] ) enig leverancier van cannabis voor de coffeeshops. In de periode daarna zijn er meerdere leveranciers tegelijkertijd werkzaam voor de coffeeshops.
1.14.
[I BV] , [II BV] en [Coffeeshop 3] worden fiscaal geadviseerd door het belastingadvieskantoor [Het belastingadvieskantoor] (hierna: het belastingadvieskantoor). Het belastingadvieskantoor verzorgt de aangiften vennootschapsbelasting (hierna: vpb) voor de vennootschappen. Contactpersoon is [Persoon 10] (hierna: [Persoon 10] ).
1.15.
[Persoon 2] en [Persoon 11] (hierna: [kantoor] ) is een advocaten- en trustkantoor gevestigd in Luxemburg. Werkzaam bij [kantoor] zijn onder andere de advocaat [Persoon 2] (hierna: [Persoon 2] ) en de medewerker [Persoon 5] (hierna: [Persoon 5] ). Zij hebben diverse handelingen verricht voor [A] en [B] , zoals het oprichten van buitenlandse rechtspersonen en het uitvoeren van betalingen. Andere medewerkers van [kantoor] waarvan de namen in de processtukken voorkomen zijn [Persoon 4] en [Persoon 12] .
(Formele) wijziging in coffeeshop-structuur in 2011
1.16.
In het procesdossier bevindt zich een optieovereenkomst welke op 6 oktober 2011 is ondertekend. Met Partijen A en B in de overeenkomst worden [Persoon 6] en [Persoon 9] bedoeld. Met Partij C wordt [B] bedoeld. De overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1 Partijen zijn het er over eens dat de waarde van de in Luxemburg gevestigde vennootschap, [SA 4] , op basis van de jaarrekening 2010 een marktwaarde vertegenwoordigd van € 10.000.000,--.
2 Partij A en partij B zijn momenteel (indirect) werkzaam voor bovenvermelde vennootschap en wensen gebruik te maken van het aanbod van partij C, welke “ beneficial owner” is van de onder 1 vermelde vennootschap, middels een management buy-out de aandelen te verwerven van de onder 1 genoemde vennootschap.
3 Partij C heeft de aandelen van [SA 4] , aan de partij A en B verkocht met terugwerkende kracht naar 1 augustus 2011, voor een bedrag van € 6.485.000,--
4 Mocht partij C, of een nader door hem te noemen meester, om hem moverende redenen besluiten terug te willen keren in de onderneming dan heeft hij het recht om, op elk door hem gewenst moment, tegen betaling van € 1,- 50% van het aandelen kapitaal van [SA 4] terug te kopen van partij A en partij B.
5 De betaling van de koopsom dient door partij A en B, incasu door de door partij A en B op te richten Persoonlijke Holding, ten spoedigste voldaan te worden in maximaal 30 maandelijkse termijnen ingaande 30 oktober 2011.”
1.17.
Op 25 oktober 2011 is een overeenkomst gesloten tussen [SA 7] en [SA 5] betreffende de verkoop door [SA 5] van 1250 aandelen in [SA 4] aan [SA 7] (hierna: de verkoopovereenkomst van 25 oktober 2011). [19] De rechtspersoon [SA 7] was aanvankelijk eigendom van [Persoon 6] en [Persoon 9] gezamenlijk. De (vertaalde) verkoopovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ (…)
HET NAVOLGENDE IS OVEREENGEKOMEN
ARTIKEL EEN- DOEL van het contract
Hierdoor draagt de Cedant tegen betaling aan de Cessionaris, de aandelen en alle daar bijbehorende rechten over, die deze accepteert.
ARTIKEL 2— Prijs van overdracht — Wijze van betaling
(2.1) De partijen komen overeen dat de prijs van overdracht van de Aandelen is vastgesteld op de
somma van6,487,000euro (zes miljoen vierhonderd zevenentachtig duizend euro).
(2.2) De prijs van de overdracht van de aandelen dient binnen drie jaar betaald te worden te rekenen vanaf de dag van ondertekening door de partijen van het onderhavige contract.
ARTIKEL 3— Overdracht van de eigendom — Fiducie -zekerheid
(3.1) De overdracht van de eigendom van de aandelen komt op de dag van ondertekening van het
onderhavige contract door de partijen tot stand.
(3.2) De cessionaris heeft recht op de winsten, reserves en dividenden van het afgelopen boekjaar
alsmede van het lopende boekjaar en dit zonder afbreuk te doen aan hetgeen voorzien is in artikel 4 van het onderhavige contract.
(3.3) De cessionaris verbindt zich om aan een derde fiduciair (hierna genoemd "de fiduciair") op de dag dat de partijen het onderhavige contract ondertekenen, de aandelen als garantie van de betaling van de overdrachtsprijs over te dragen, overeenkomstig het contract ontwerp van de geblokkeerde bewaargeving in de bijlage.
ARTIKEL 4— Recht op dividenden
(4.1) De bedragen door het bedrijf verstrekt als dividenden worden door de Fiduciair accipiens
ontvangen.
(4.2) Totdat de Cessionaris zijn schuld in zijn geheel heeft terugbetaald, in de loop van de periode van drie jaar zoals gesteld in het artikel hierboven vermeld "prijs van overdracht — wijze van betaling", de bedragen vermeld in het eerdere punt, minus de betaling van de fiduciair zoals voorzien in artikel 6 van het ontwerp contract van blokkade in de bijlage, zullen verminderen tot het bedrag van de schuld van de Cessionaris aan de Cedent.
(…)”
1.18.
Op 25 oktober 2011 is tussen [SA 7] , [SA 5] en [kantoor] een overeenkomst gesloten waarin is bepaald dat de 1250 aandelen in [SA 4] in geblokkeerde bewaring worden gehouden door [kantoor] .
1.19.
Begin 2012 wordt een derdengeldrekening op naam van [kantoor] geopend (hierna: de [kantoor] -derdengeldenrekening). De [kantoor] -derdengeldrekening wordt gebruikt voor overboekingen van en naar [A] en [B] en de vennootschappen waarvan zij enig aandeelhouder zijn.
(Formele) wijziging in coffeeshop-structuur in 2012
1.20.
[BV 4] is opgericht op 6 november 2012. [Persoon 9] houdt 99 van de 100 aandelen in [BV 4] . Zijn echtgenote, [Persoon 13] , houdt het andere aandeel.
1.21.
Op 23 november 2012 is tussen [SA 4] en [BV 4] een overeenkomst ondertekend waarin de aandelen in [I BV] en [II BV] voor € 3.700.000 worden verkocht aan [BV 4] . Op dezelfde datum heeft [SA 4] een koopoptie met [BV 4] gesloten, waarin is bepaald dat [SA 4] tegen betaling van € 1, de helft van de aandelen in [I BV] en [II BV] kan terugkopen van [BV 4] .
1.22.
Op 5 september 2013 is [SA 4] opgegaan in [SA 7] . Op dezelfde dag is de naam van [SA 7] gewijzigd in [SA 4] .
Fiscale coffeeshop-structuur
1.23.
[I BV] is zelfstandig belastingplichtig voor de vpb tot 1 januari 2014. [I BV] is tot 1 januari 2014 moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de vpb met (onder meer) [Coffeeshop 1] en vanaf het jaar 2012 ook met [BV 5] . Met ingang van 1 januari 2014 vormt [BV 4] als moedermaatschappij een fiscale eenheid voor de vpb met [I BV] , [Coffeeshop 1] , en [BV 5] .
1.24.
[II BV] is zelfstandig belastingplichtig voor de vpb. Zij is moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de venootschapsbelasting samen met [Coffeeshop 2] en [Coffeeshop 4] .
1.25.
[Coffeeshop 3] is in de jaren 2010 tot en met 2014 zelfstandig belastingplichtig voor de vpb.
Inkoopproces
1.26.
De inkopen van cannabis voor de coffeeshops geschiedt door de inkoper, [Persoon 6] .
1.27.
Wanneer de cannabisproducten zijn geleverd door een leverancier worden ze gewogen met geijkte weegsystemen. Het gewicht wordt geregistreerd op zogeheten weeglijsten. De inkoper maakt op basis van de weeglijsten en de prijs per gram inkooplijsten die in de administratie worden verwerkt. De inkooplijsten vermelden een bedrag dat aan de leverancier dient te worden betaald. [BV 1] verwerkt de inkooplijsten en legt op basis daarvan geld klaar voor de inkoper in een kluis. De inkoper betaalt daarmee de leverancier. [20] Er bevinden zich in de administratie in de coffeeshops geen documenten waarop de leverancier ‘aftekent’ voor het bedrag dat aan hem wordt betaald.
1.28.
In de periode dat [Persoon 1] enig leverancier van de cannabis was voor de coffeeshops, werden door hem pakbonnen opgemaakt. Op de pakbonnen stonden (door [Persoon 1] ) handgeschreven de prijs, een indicatie van het gewicht en de naam van het cannabisproduct. De pakbonnen werden na de registratie van de weeglijst niet bewaard maar vernietigd. Dit gebeurde (ook) door [Persoon 6] en [Persoon 9] . [21]
1.29.
[Persoon 6] heeft op 24 april 2020 bij een notaris een beëdigde verklaring afgelegd (hierna: de beëdigde verklaring). Over de pakbonnen en de reden van vernietiging heeft [Persoon 6] onder meer het volgende verklaard:
Contante stortingen en bancaire transacties
1.30.
In de periode 2008 tot en met 2011 zijn er diverse malen contante stortingen verricht op Luxemburgse bankrekeningen voor in totaal € 1.785.000. De uiteindelijk belanghebbenden van de rekeningen waar het geld op is gestort zijn [A] en [B] . De gelden die zijn gestort, zijn afkomstig uit niet eerder bij de Nederlandse Belastingdienst aangegeven inkomsten. De contante stortingen zijn opgenomen in het volgende overzicht:
Datum
Rekening
Ten name van
Bij
(U)BO
3-6-2008
[rekeningnummer 29]
[Q]
€ 30.000,00
[Persoon A] en [Persoon B]
3-6-2008
[rekeningnummer 30]
[W]
€ 125.000,00
[Persoon B]
21-10-2008
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 145.000,00
[Persoon B]
21-10-2008
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 230.000,00
[Persoon A]
16-2-2009
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 75.000,00
[Persoon B]
16-2-2009
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 85.000,00
[Persoon A]
2-7-2009
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 120.000,00
[Persoon B]
2-7-2009
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 80.000,00
[Persoon A]
14-10-2009
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 95.000,00
[Persoon B]
14-10-2009
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 60.000,00
[Persoon A]
25-2-2010
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 100.000,00
[Persoon B]
25-2-2010
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 30.000,00
[Persoon A]
14-9-2010
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 160.000,00
[Persoon B]
14-9-2010
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 130.000,00
[Persoon A]
3-12-2010
[rekeningnummer 33]
[Persoon A]
€ 5.000,00
[Persoon A]
10-1-2011
[rekeningnummer 31]
[E]
€ 55.000,00
[Persoon B]
10-1-2011
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 40.000,00
[Persoon A]
10-1-2011
[rekeningnummer 33]
[Persoon A]
€ 10.000,00
[Persoon A]
16-6-2011
[rekeningnummer 32]
[SA 2] (Pan)
€ 210.000,00
[Persoon A]
€ 1.765.000,00
1.31.
In de periode 2008 tot en met 2012 heeft [A] indirect, namelijk via [H. Ltd] en [D. Ltd] , via bancaire transacties in het totaal een bedrag van € 4.587.564 ontvangen van (indirect) [B] (hierna: de bancaire transacties). De transacties zijn opgenomen in het volgende overzicht:
Années
Dates
[H. Ltd]
[D. Ltd]
[SA 2]
[SA 2]
2008
28/11/2008
€ 700.000,00
2009
05/03/2009
€ 300.000,00
2010
19/01/2010
€ 1.110.000,00
2010
20/01/2010
€ 250.000,00
2011
06/01/2011
€ 1.405.000,00
2011
24/02/2011
€ 120.000,00
2011
17/11/2011
€ 144.689,00
2012
30/10/2012
€ 400.000,00
2012
30/10/2012
€ 40.000,00
2013
2014
2012
fact
€ 117.875,00
sous-total
€ 4.429.689,00
€ 157.875,00
Total
€ 4.587.564,00
1.32.
Tot de verkoopovereenkomst van 25 oktober 2011 bestonden de bedragen die [A] via de bancaire transacties ontving uit de helft van de door [B] uit zijn vennootschappen genoten dividenden. Na het sluiten van de verkoopovereenkomst bestonden de ontvangen bedragen uit 50% van de aflossingen op de koopprijs die [B] in verband met de verkoopovereenkomst van 25 oktober 2011 ontving.
1.33.
Op 19 maart 2012 ontvangt [A] indirect een bedrag van € 1.000.000 van [B] . Dit bedrag wordt vanaf de [kantoor] -derdengeldenrekening overgeschreven naar een rekening van [A] in Thailand.
1.34.
[A] heeft op 31 mei 2012 een kluis gehuurd bij de bank ‘ [Bank 3] ’ in Luxemburg. Vanwege gewijzigd beleid bij de Luxemburgse banken werden contante stortingen op enig moment niet meer geaccepteerd. Dit had te maken met regelgeving in Luxemburg ter voorkoming van witwassen. [A] heeft, in opdracht van [B] , een tas met geld vanuit Nederland naar Luxemburg gebracht en heeft deze in de kluis geplaatst (hierna: de tas).
1.35.
Op 2 juli 2014 is door de Luxemburgse autoriteiten beslag gelegd op de inhoud van de kluis. In de kluis is de tas aangetroffen met daarin contant geld voor een bedrag van € 290.000.
1.36.
Op 5 juni 2014 heeft een overboeking plaatsgevonden van [SA 4] naar [SA 2] voor een bedrag van € 100.000. Dit bedrag is toegekomen aan [A] .
1.37.
In het procesdossier bevindt zich een schrijven van [B] met als dagtekening 1 december 2010. Hierin verklaart [B] dat hij een bedrag schenkt aan [A] . In het document staat geschreven: ‘Noteer dat het gaat om een schenking van € 150.000,-- welke je buiten je erfdeel wordt gegeven’.
Strafrechtelijk onderzoek
1.38.
Op 1 november 2012 is in Nederland een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam [strafrechtelijk onderzoek] (hierna: het strafrechtelijk onderzoek), waarin onder anderen [B] en [A] als verdachten zijn aangemerkt.
1.39.
In juni 2013 heeft een doorzoeking van het kantoor van [kantoor] plaatsgevonden waarbij de structuur van [B] is onderzocht. Tot dit moment was met name [Persoon 5] de contactpersoon voor [B] en [A] bij [kantoor] . Daarna heeft [Persoon 2] het contact overgenomen.
1.40.
In juli 2014 is [B] in Thailand gearresteerd op verdenking van witwassen in Thailand. Op 10 november 2015 is hij in Thailand strafrechtelijk veroordeeld.
1.41.
Op 4 juli 2014 hebben in het kader van het strafrechtelijke onderzoek diverse doorzoekingen plaatsgevonden. Zo is de woning van [A] aan de [adres 1] te [plaats] doorzocht en heeft er bij het belastingadvieskantoor een doorzoeking plaatsgevonden. Tevens is op 4 juli 2014 beslag gelegd op onder andere de panden [adres 1] en [adres 2] te [plaats] en op saldi van diverse bankrekeningen van onder anderen [A] en de coffeeshops.
Fiscale onderzoeken
1.42.
Op 21 maart 2015 heeft de Officier van Justitie toestemming verleend aan de inspecteur om de informatie uit het strafrechtelijk onderzoek te gebruiken voor de belastingheffing van belanghebbenden.
1.43.
Ten aanzien van [I BV] , [II BV] en [Coffeeshop 3] hebben fiscale onderzoeken plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2010 tot en met 2014. De conclusies van deze fiscale onderzoeken zijn neergelegd in drie onderzoeksrapporten gedagtekend 9 november 2016.
1.44.
Ten aanzien van [B] heeft een fiscaal onderzoek plaatsgevonden naar de aanvaarbaarheid van zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2014. De conclusies van dit fiscale onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport met dagtekening 18 april 2017.
1.45.
Ten aanzien van [A] en [C] heeft een fiscaal onderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2014. De conclusies van het fiscale onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport met dagtekening 1 september 2017.
Vermeende afromen
1.46.
Uitgaande van de bedragen aan inkoopkosten van de cannabis die in de administratie van de coffeeshops worden geadministreerd, bedragen de inkoopkosten jaarlijks ongeveer 50% van de aangegeven omzet volgens de inspecteur. Volgens belanghebbende fluctueert de brutowinstmarge tussen 45,5% en 55%.
1.47.
In de hiervoor genoemde fiscale onderzoeksrapporten is geconcludeerd dat de inkoop van de cannabis tegen een hoger bedrag werd ingeboekt dan waarvoor deze feitelijk is aangekocht. Het verschil van ongeveer 10% werd volgens de conclusie van de onderzoeksrapporten periodiek afgestort en is ten goede gekomen aan [B] en [A] . De inspecteur heeft de inkoopgegevens uit de administratie van de coffeeshops gebruikt als basis voor de berekening van de correcties in verband met het afromen van de winst. De inspecteur heeft daarop de volgende berekening toegepast: 10/110 x bedrag inkoop cannabisproducten volgens de administratie = correctie. Bijvoorbeeld voor [Coffeeshop 4] is voor het jaar 2010 uitgaande van de geadministreerde inkoopkosten van € 2.725.369 de correctie berekend op 10/100 daarvan, dus € 247.761. In het volgende overzicht zijn de correcties per coffeeshop per jaar weergegeven:
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Totaal
[Coffeeshop 1]
€ 241.435
€ 231.029
€ 269.026
€ 216.177
€ 111.917
€ 148.042
€ 85.722
€ 1.303.348
[Coffeeshop 3]
€ 96.810
€ 92.408
€ 102.058
€ 84.301
€ 45.207
€ 54.688
€ 56.913
€ 532.385
[Coffeeshop 4]
€ 195.656
€ 193.914
€ 247.761
€ 241.936
€ 124.348
€ 124.311
€ 102.605
€ 1.230.531
[Coffeeshop 2]
€ 243.373
€ 224.095
€ 238.234
€ 207.413
€ 122.022
€ 164.286
€ 182.711
€ 1.382.134
€ 777.274
€ 741.447
€ 857.078
€ 749.827
€ 403.494
€ 491.327
€ 427.952
€ 4.448.399
1.48.
Op 22 juni 2013 is [Persoon 1] verhoord. Door de politie is hem onder andere gevraagd naar het vermeende afromen van de winst bij de coffeeshops. [Persoon 1] heeft daarover, voor zover hier van belang, het navolgende verklaard, waarbij “O” staat voor opmerking verbalisanten, “A” staat voor antwoord verdachte en “V” staat voor vraag verbalisanten:
“ O: Wij hebben het vermoeden dat de kosten die men aangeeft voor inkoop
van cannabisproducten niet geheel aansluiten bij de werkelijke kosten die
men maakt.
V: Kun jij daar iets over verklaren?
A: ja dat klopt dat doen ze al 20 jaar. Het is voor politie, justitie en belasting
een zwart gebied omdat die inkoop
V: Op welk moment wordt er dan geld in hun zak gestopt
A: als het in de shops is verkocht denk ik maar ik ben daar nooit bij geweest
en weet ook niet exact of het zo gaat.
V: hoe kom jij aan die wetenschap
A: [B] en [Persoon 6] hebben me daarover weleens wat verteld en
ze hebben niet voor niets toen opeens 30 panden aangekocht. Verder was
[B] ook bezig met van die vakantieparken waar een hek omheen stond.
(…)
O: Ook is er bij sommige coffeeshops in den lande vastgesteld dat men de
verkoopresultaten manipuleerde.
V: Heb jij weet van het feit of er bij de coffeeshops van " [Organisatie]
" zou worden gemanipuleerd met de verkoopresultaten?
A: ja zeker de meeste shops en zeker ook [kantoor] geven de verkoop wel op,
want er zit een barcode op het doosje. Ze zeggen waarschijnlijk dat ze het
duurder hebben ingekocht als de ware prijs. Dit is niet iets van alleen [kantoor]
maar dat gebeurt in elke coffeeshop. Er werd wel gecontroleerd door de
belastingdienst en die gingen dan met een handtellertje voor de deur staan.
V: ze geven dan dus niet de juiste bedragen op maar controle is lastig?
A: klopt maar het is wat lastiger als bij een reguliere zaak die bv stropdassen
verkoopt. Ze weten gewoon nooit wat de inkoopsprijs is geweest. Alles wordt
via briefjes afgehandeld maar die briefjes zijn er niet meer en dus ook niet te
controleren.
(…)”
1.49.
Bij de doorzoeking van het belastingadvieskantoor op 4 juni 2014 is een memo aangetroffen dat op 22 april 2014 is opgesteld door [Persoon 10] . Dit memo is opgesteld naar aanleiding van de doorzoeking in juni 2013 van het kantoor van [kantoor] en heeft betrekking op [B] (in het memo aangeduid als ‘X’). Het memo vermeldt de volgende feiten en de volgende vraagstelling:
In onderdeel D van het memo is onder meer het volgende vermeld:
1.50.
[Persoon 5] heeft op 29 juli 2014 als verdachte in Luxemburg een verklaring afgelegd, waarin hij onder meer als volgt verklaart:
“De stortingen op de persoonlijke rekeningen vonden plaats door hem in het bijzijn van de cliënt. Dat gebeurde één of twee keer per jaar voor een bedrag van ongeveer 30.000,00 tot 40.000,00 euro. Dit geld kwam uit het buitenland. Ze hebben uitgelegd dat er een tolerantie zou zijn wat betreft de ‘coffeeshops’, de bevoorrading zou plaatsvinden tegen verlaagde prijs en de marge was dus groter en het ging om deze meerwaarde waar dit geld uit voort kwam. De cliënt bracht de cash naar de bank. De cliënt wist hoeveel geld hij ging storten. Het geld zat in een attachékoffer. Dit geld was van de [Persoon A] [Persoon B] , afkomstig van hun activiteiten in de ‘coffeeshops’ of het onroerend goed.”
1.51.
[Persoon 2] heeft tijdens een verhoor op 25 juli 2014 onder meer als volgt verklaart:
“Tot slot hecht ik eraan terug te komen op de zaak met de zak geld die is aangetroffen in de kluis bij de bank [Bank 3] . [Persoon A] heeft mij hierover verteld en mij uitgelegd dat door de bepaling van de belasting in Nederland de belastingdienst een koopprijs neemt gelijk aan 50% over de verkoop van softdrugs die is gerealiseerd door de coffeeshops. Omdat ze er soms in slagen om de drugs in kwestie tegen een lagere prijs te krijgen. Ze slagen erin hun marge te verhogen en deze meerwaarde niet aan de Nederlandse fiscus op te geven. Ik weet niet of ze dit overigens moeten opgeven of dat het forfait van 50% als zodanig van toepassing is. De cumulatie van dit geld dat ze hebben weten in te houden bevindt zich in de geldzak in kwestie, volgens [A] . Dat heeft [A] me toevertrouwd. Daarom had ik er moeite mee om dit juist openbaar te maken.”.
[Persoon 2] heeft tijdens een verhoor op 11 april 2015 onder meer als volgt verklaart:
“- [A] , hij zei dat dit de herkomst van het geld was. Nee, hij vertelde dat er geen aankoopfacturen waren. En dat dus de belastingadministratie een forfait accepteerde van 50% van de verkoopprijs. Ik ben bekend met dat soort forfait. In België mogen de boeren zo te werk gaan. En dat is dan forfaitair. Hij had dus goed onderhandeld.
Er is een bedrag, er is een uitleg, en er zitten geen fouten in die uitleg. Ja, voor mij was het simpel, ik mag 50% aftrekken, ik koop goedkoop in, en ik houd over. En met wat je overhoudt, ga je naar Luxemburg.
- Hij zei dat er veel geld in de tas zat, maar dat was omdat hij geen cashstortingen meer op de bank kon doen. En ik denk dat het om ongeveer 2.5 a 3 jaar ging. En toen ik dit narekende, leek me dit wel goed.
- Vraag: Hoe groot is het verschil in de werkelijke marge met de opgegeven 50%?
Antwoord: Ongeveer tien procent. Als ik het me goed herinner.
[B] en/of [Persoon A] . Ze gaan naar de bank en geven cash aan de bank voor op hun privérekening.
1.52.
[Persoon 6] heeft in zijn beëdigde verklaring over de vastlegging van de inkoop als volgt verklaard:
Wat betreft de verklaring van [Persoon 1] over het ophogen van de inkoopprijs heeft [Persoon 6] het volgende verklaard:
“Ik heb in de strafzaak reeds een reactie gegeven op de verklaring van de heer [Persoon 1] waarin hij zegt te weten dat de inkoopprijs in de boeken van de coffeeshops, hoger is ingeboekt dan de prijs die hij in rekening bracht. Naar mijn weten heeft de heer [Persoon 1] geen inzage in de boekhouding (gehad), dus hoe hij kan weten dat die prijzen hoger zijn is mij nog steeds een raadsel.
Temeer omdat [Persoon B] altijd werkte op ‘need to know basis’. Hij vertelde mensen nooit meer dan strikt noodzakelijk was. Dat gold voor mij en ik weet zeker ook ten aanzien van de heer [Persoon 1] .
In zijn verklaring wordt de heer [Persoon 1] gevraagd, naar aanleiding van een geleverde partij, of de prijzen kloppen en dat zegt hij nee. Ik vind de vraagstelling heel suggestief. De heer [Persoon 1] luistert tijdens zijn verhoor heel goed naar wat zijn verhoorders willen horen. Hij hoort dat ze graag willen horen dat hij zegt dat de shops er geld op zetten. Ik denk dat als je aan hem diverse voorbeeld van (reële) inkoop- en verkoopprijzen voorlegt, dat hij niet kan vertellen welke prijs hij zelf hanteerde.
Overigens verdiende de heer [Persoon 1] zelf goed. Ik denk dat hij tussen de dertig (30) en vijfendertig (35) kilo per week leverde in het laatste jaar dat hij leverde aan de coffeeshops. Als hij er, zoals ik heb gehoord, drie (3) puntjes opzette per kilo (een puntje telt voor honderd euro (€100,00)), verdiende hij daarmee ongeveer tienduizend euro (€10.000,00) in de week. Dat is per jaar vijfhonderdtwintigduizend euro (€520.000,00) exclusief onkosten. Ik snap dat hij zijn rol graag marginaliseerde, maar mij houdt hij niet voor de gek.
De prijs die is genoteerd in de administratie, is de prijs die de leverancier hanteerde en dat ook aan hem is betaald. Zoals hiervoor is uitgelegd, is dat op twee momenten toetsbaar. Op het moment dat het juiste gewicht wordt geadministreerd en op het moment dat de totale inkoopprijs wordt berekend en dat bedrag vervolgens wordt klaargelegd.
Ik weet niets van afspraken tussen de heer [Persoon 1] en de coffeeshops. Mochten er afspraken zijn dan kan [Persoon B] daarover verklaren. In de tijd dat de heer [Persoon 1] leverde aan de coffeeshops was [Persoon B] nog eigenaar. De heer [Persoon 1] is ongeveer gestopt met leveren aan de coffeeshops, toen [Persoon B] de coffeeshops had verkocht.
Ik benadruk verder dat ik niets weet van de herkomst van de gestorte contante bedragen op de rekeningen van [B] en [Persoon A] zoals deze zijn gebleken uit het strafrechtelijk onderzoek. Ik weet daar niets van af en heb daar ook niets mee te maken gehad.”.
1.53.
[Persoon 9] heeft in een verklaring voorafgaand aan een verhoor in oktober 2016 als volgt gereageerd op verklaringen van [Persoon 1] :
“Daarnaast heb ik in diverse pv's verklaringen van [Persoon 1] gelezen waarin hij zegt dat de inkoop werd opgehoogd. In mijn periode is dit nooit gebeurd. Wat hieromtrent al dan niet is gebeurd vóór mijn overname, kan ik niet verklaren omdat ik dit gewoonweg niet weet.
Verder, met uitzondering van contante betalingen in de shops, bankstortingen en uiteraard de inkoop van cannabis, weet ik ook niks over andere contante geldstromen. Ik weet niet of voor mijn tijd ooit zo was. Ik weet wel dat het nu niet zo is.”
1.54.
Belanghebbenden hebben het forensisch accountantsbureau Contzé & Partners verzocht om de aanvaardbaarheid van de administratie van de coffeeshops over de periode 2008 tot en met 2014 te beoordelen en om te beoordelen of de juistheid en volledigheid van de verantwoorde inkopen kon worden bepaald. Het accountantsbureau heeft van het onderzoek een rapport opgemaakt met dagtekening 28 oktober 2021 (hierna: het [rapport] ). Voor zover hier van belang, heeft het accountantsbureau naar aanleiding van het onderzoek het volgende geconcludeerd:
“Op basis van bovenstaande bevindingen menen wij derhalve te hebben onderbouwd dat:
-
Op basis van de kasregisters de volledigheid van de omzet kan worden vastgesteld,
-
Op basis van de het volgen van de geldstromen de besteding (de inkoop) van de ontvangen geldmiddelen volledig kan worden vastgesteld, en dat
-
Op basis van de geadministreerde goederen-en geldbeweging kan worden vastgesteld dat alhoewel, het door de Belastingdienst geconstateerde manco van het ontbreken van inkoop facturen, de juistheid en volledigheid van de ingekochte cannabisproducten in waarde en kwantiteiten kan worden vastgesteld.
Op basis van onze bevindingen hebben wij in de administratie van de shops, géén aanwijzingen aangetroffen die de stelling dat de verantwoorde inkoopprijzen zouden zijn opgehoogd zouden onderschrijven. Mede gezien het feit dat de goederenbeweging minutieus wordt vastgelegd, en de betaalde inkoopprijzen “reserveringen” onlosmakelijk gekoppeld zijn aan de vastgestelde omzet volgens de kasregisters, zou een dergelijke stelling ook zeer onwaarschijnlijk zijn.”

Voetnoten

2.De eerste aangifte betreft een verzoek om een voorlopige aanslag, ingediend op 12 november 2010. De tweede aangifte betreft een aangifte ingediend op 26 april 2013.
3.Proces-verbaalnummer: 20160920.1110.FIN.409752. Dit proces-verbaal bevindt zich in één van de twee door de inspecteur overgelegde ordners met stukken afkomstig uit het strafrechtelijk onderzoek.
4.Proces-verbaalnummer: 20151112.1134.FIN.409752. Door de inspecteur overgelegd bij de door hem op 28 oktober 2021 ingediende stukken.
5.In het onderzoeksrapport p. 75 e.v. staan vergelijkbare overzichten, maar deze sluiten niet allemaal aan op de bedragen waarop de bestreden belastingaanslagen zijn gebaseerd. Dat geldt ook voor de overzichten die zijn opgenomen in het verweerschrift, p. 2 e.v. Belanghebbende heeft dit ook geconstateerd (reactie op het verweerschrift p. 3, overgelegd bij de door belanghebbende op 26 oktober 2021 ingediende stukken).
6.De correctie voor het jaar 2011 is voor de rechtbank lastig te volgen. Het lijkt er op dat bij het vaststellen van de navorderingsaanslag IB/PVV rekening is gehouden met de schulden die belanghebbende in haar aangifte IB/PVV 2011 van 26 april 2013 heeft aangegeven. De rechtbank leidt uit de aangifte echter af dat daarin ook een bedrag aan bezittingen van € 47.315 is aangegeven. Het is niet direct duidelijk in hoeverre met de aangegeven bezittingen rekening is gehouden bij het opleggen van de navorderingsaanslag.
7.Artikel 27e, eerste lid, van de AWR.
8.Vgl. HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, en HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:17.
9.Zie overweging 4.4. tot en met 4.10 in de uitspraak in de samenhangende zaken van [A] waarin tegelijk uitspraak wordt gedaan.
10.Artikel 5.2 Wet IB 2001 (tekst tot 1 januari 2011).
11.Artikel 5.2, eerste lid Wet IB 2001 (tekst vanaf 1 januari 2011).
12.De volgende posten uit het overzicht buitenlands vermogen zijn niet tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen gerekend: ‘ [Loan 1] ’, ‘ [Real Estate] ’, ‘ [B Value] ’ en ‘Porsche’.
13.Pagina 15 proces-verbaal buitenlands vermogen.
14.Op grond van artikel 7.5 en artikel 4.6 van de Wet IB 2001 is er in dat geval namelijk sprake van een aanmerkelijk belang.
15.Strikt genomen geschiedt dit via de voorkoming van dubbele belasting.
16.Artikel 6 van het Verdrag.
17.Artikel 2.17, vierde lid van de Wet IB 2001.
18.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
19.Dát deze overeenkomst is gesloten is niet in geschil. Wel betwist de inspecteur de realiteitsgehalte ervan.
20.Of aan de leverancier al het geld wordt uitbetaald, is een geschilpunt tussen partijen.
21.Dit volgt uit een verklaring van [Persoon 9] , die is aangehaald in onderdeel 3.21 van het verweerschrift in de zaak van [I BV] . In de reactie van 5 november 2021 op dat onderdeel van het verweerschrift wordt namens belanghebbenden opgemerkt dat de verklaring van [Persoon 9] betrekking heeft op de pakbonnen die werden verstrekt door [Persoon 1] .