In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2021, betreft het een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Eiser had zich op 26 april 2018 gemeld voor bijstand en op 23 mei 2018 een aanvraag ingediend. Het college heeft de aanvraag in het eerste besluit van 13 juli 2018 afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de inspanningsverplichtingen. Na bezwaar heeft het college de aanvraag opnieuw beoordeeld en in het tweede besluit van 22 mei 2019 buiten behandeling gesteld. In het bestreden besluit van 3 juni 2020 heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet alle gevraagde informatie heeft overgelegd, waardoor het college niet kon vaststellen of eiser in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de bijstandsuitkering tot 1 augustus 2018 op goede gronden is afgewezen. Voor de periode vanaf 1 augustus 2018 is eiser uitgesloten van bijstand omdat hij recht heeft op bekostigd onderwijs. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet in staat was om een opleiding te volgen.
Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de behandeling van het bezwaar onredelijk lang heeft geduurd, met een overschrijding van de redelijke termijn van een jaar en vier maanden. De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van € 1.500,- aan eiser als vergoeding voor de immateriële schade. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.